ECLI:NL:CRVB:2024:2088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24/556 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante op 30 november 2021 extra beperkingen had, maar dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage nog steeds onder de 35% ligt. Hierdoor heeft het Uwv terecht geen WIA-uitkering toegekend.

De zaak is behandeld op een zitting op 9 oktober 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. Y.Y. Boduç, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig gewogen. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest, maar de Raad oordeelt dat het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die eerder het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft dit oordeel en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen blijft dan ook in stand.

Uitspraak

24/556 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 januari 2024, 23/1029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen door haar klachten dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante op 30 november 2021 wel extra beperkingen had, maar dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage nog steeds minder is dan 35%. Daarom heeft het Uwv haar terecht geen WIA-uitkering toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. U. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Y.Y. Boduç. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker schoonmaak voor 10,42 uur per week. Op 17 september 2012 heeft zij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft appellante vanaf 15 september 2014 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Per 14 juni 2016 is de uitkering gewijzigd naar een WGAloonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling in 2017 is de WIA-uitkering per 3 oktober 2017 beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Appellante heeft zich op 30 november 2021 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Zij vindt dat zij vanwege haar klachten niet in staat is om te werken. Een verzekeringsarts heeft appellante op 26 april 2022 op een spreekuur onderzocht. Deze arts heeft op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat geen sprake is van een van de uitzonderingscategorieën zoals ADL-afhankelijkheid, opname, bedlegerigheid. Er is ook geen sprake van een onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren vanwege een ernstige psychische stoornis. Er moeten daarom benutbare mogelijkheden worden aangenomen. Op basis van de bevindingen op het spreekuur en de informatie van de huisarts van maart 2022 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat er aanleiding is om enkele aanvullende beperkingen te stellen. De reden hiervoor is dat sprake is van toegenomen klachten in verband met fibromyalgie, discopathie, migraine en artrose. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 mei 2022 is geknield of gehurkt actief zijn beperkt. Verder is afwisseling van houding gewenst en moet het staan en lopen minimaal éénmaal per uur worden afgewisseld met minimaal vijf minuten zitten. Appellante is ook aangewezen op regelmatige werktijden.
1.3.
Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat er vanaf 30 november 2021 geen sprake is van loonverlies. Het heeft Uwv bij besluit van 14 juni 2022 geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De primaire verzekeringsarts beschikte over recente informatie van de huisarts en er was geen noodzaak om in bezwaar meer of andere informatie bij behandelaars op te vragen.
2.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante haar stelling dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft en daarom volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden, niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 1 mei 2022, ziet zij geen reden om de voorbeeldfuncties ongeschikt te achten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat er geen nieuwe medische informatie is opgevraagd.
3.2.
Appellante stelt dat zij een scala aan gezondheidsklachten ervaart. De klachten zijn in de afgelopen jaren alleen maar verergerd. Appellante heeft de hele dag door pijnklachten en deze klachten verergeren bij inspanning. Verder is bij appellante een hoge bloeddruk geconstateerd. Hierdoor kan en mag zij zich niet te veel inspannen. Appellante wordt in haar dagelijks leven zo beperkt door haar klachten en beperkingen dat zij zonder hulp van anderen lichamelijk niet zelfredzaam is. Er is daarom sprake van ADL-afhankelijkheid. Appellante meent dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, als hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.3.
Niet in geschil is dat sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 57 van de Wet WIA, binnen vijf jaar na 3 oktober 2017. In geschil is of het Uwv de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep niets nieuws aangevoerd. Zij heeft herhaald dat zij het onderzoek onzorgvuldig vond en wat op 30 november 2021 haar klachten waren. Zij heeft noch bij de aanvraag om een herbeoordeling, noch in bezwaar, noch in beroep, noch in hoger beroep verwezen naar medische stukken ter onderbouwing van die (toegenomen) klachten. De rechtbank heeft de beroepsgronden goed gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) L.B. Vrugt