ECLI:NL:CRVB:2024:2088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante op 30 november 2021 extra beperkingen had, maar dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage nog steeds onder de 35% ligt. Hierdoor heeft het Uwv terecht geen WIA-uitkering toegekend.
De zaak is behandeld op een zitting op 9 oktober 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. Y.Y. Boduç, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig gewogen. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest, maar de Raad oordeelt dat het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die eerder het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft dit oordeel en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen blijft dan ook in stand.