ECLI:NL:CRVB:2024:2086
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 13 april 2023, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 november 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A.E.E. Vollebregt, en het Uwv door mr. M.C. Puister.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante voor het laatst werkte in een ziekenhuis en op 22 januari 2018 uitviel. Na een loongerelateerde WGA-uitkering werd appellante in 2022 opnieuw beoordeeld, waarbij het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht. De Raad oordeelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv blijft in stand.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat de medische beoordeling voldoende onderbouwd is. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.