ECLI:NL:CRVB:2024:2078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv
In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant centraal, die per 10 juni 2022 door het Uwv is stopgezet. Appellant, die zich op 10 mei 2021 ziekmeldde met klachten aan zijn knieën en schouders, betwistte de beëindiging van zijn uitkering. Hij stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. De Raad volgde de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2022. Appellant had geen nieuwe argumenten of medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.