ECLI:NL:CRVB:2024:2075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
24/256 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering na beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 2001, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv weigerde haar de uitkering op 18 oktober 2022, en dit besluit werd later door de rechtbank Overijssel bevestigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 september 2024 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.J.T. Hoksbergen, haar standpunt toegelicht. Zij betoogde dat haar medische situatie, waaronder neutropenie en cerebrale parese, haar vermogen om te werken ernstig beperkt. Het Uwv, vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke, verweerde zich met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd gesteld dat appellante op 1 juni 2019 arbeidsvermogen had.

De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen. De weigering van de Wajong-uitkering blijft daarom in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/256 WAJONG
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 december 2023, 23/721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.J.T. Hoksbergen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Voor appellante is mr. Hoksbergen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 16 augustus 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 18 oktober 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 9 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank acht de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante. Zij hebben acht geslagen op de spasticiteit waarmee appellante bekend is, haar rugklachten, de hoofdpijnklachten en de infecties. Zij hebben overtuigend uitgelegd tot welke beperkingen de klachten van appellante leiden en waarom zij ook met die beperkingen – met eventueel een recuperatiepauze – ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Het standpunt van appellante dat haar ziekteverzuim dusdanig hoog en grillig van aard is dat dit alleen al aan het aannemen van arbeidsvermogen in de weg zou staan, vindt geen steun in de medische informatie die voorhanden is. Ten aanzien van de stelling van appellante dat vanwege de noodzakelijke recuperatiepauze geen passende functies zijn te duiden overweegt de rechtbank dat bij een Wajong-aanvraag geen sprake is van het duiden van functies. De toets die het Uwv moet verrichten op grond van de Wajong is beperkter; het gaat immers (onder meer) om de vraag of iemand een taak kan
uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Het is niet nodig dat de taak al als zelfstandige functie
voorkomt of beschikbaar is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij blijft van oordeel dat zij geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij niet vier uur per dag kan werken. Appellante lijdt aan neutropenie en is vatbaar voor virussen en bacteriën. Zij ervaart daardoor wekelijks meerdere keren hoge koorts, die veertien dagen kan aanhouden. Bijkomend heeft zij vaak hoofdpijn, rugpijn en oorpijn. Tevens lijdt appellante aan cerebrale parese. Zij heeft daardoor moeite met lopen, ervaart veel pijn in haar benen, heeft nek- en schouderklachten en is ernstig beperkt wat betreft zitten. Deze klachten maken dat appellante zeer beperkt is in haar dagelijkse activiteiten. Met het oordeel dat zij per dag vier uur (twee keer twee uur) kan werken wordt voorbij gegaan aan het samenspel van haar klachten. Ook is niet geconcretiseerd hoe de recuperatietijd er voor appellante moet uitzien. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante medische informatie ingebracht van de KNO-arts van 19 april 2024 en 13 juni 2024, de oncoloog van 17 juni 2024 en de SEH van 18 juni 2024.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2024 – verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 1 juni 2019 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 1 juni 2019 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken, worden geheel onderschreven. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek van de artsen en de arbeidsdeskundigen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen en arbeidsdeskundigen. In het rapport van 14 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar gemotiveerd dat de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische stukken geen gegevens bevatten die de eerdere overwegingen inzake arbeidsvermogen in een ander daglicht kunnen zetten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent
dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar
proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) M. Reith