ECLI:NL:CRVB:2024:2075
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering na beoordeling arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 2001, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv weigerde haar de uitkering op 18 oktober 2022, en dit besluit werd later door de rechtbank Overijssel bevestigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 september 2024 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.J.T. Hoksbergen, haar standpunt toegelicht. Zij betoogde dat haar medische situatie, waaronder neutropenie en cerebrale parese, haar vermogen om te werken ernstig beperkt. Het Uwv, vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke, verweerde zich met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd gesteld dat appellante op 1 juni 2019 arbeidsvermogen had.
De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen. De weigering van de Wajong-uitkering blijft daarom in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.