ECLI:NL:CRVB:2024:2071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
24/257 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1993, heeft een HBO-opleiding afgerond en was werkzaam als junior ontwikkelaar. Na een ziekmelding in 2021 en beëindiging van haar dienstverband, heeft zij een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij diverse medische klachten heeft aangegeven, waaronder autisme en fibromyalgie. Het Uwv heeft na medisch onderzoek geconcludeerd dat appellante op haar achttiende verjaardag en de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte, en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waaronder de vraag of de rechtbank een psychiater als deskundige had moeten benoemen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante geen nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd die de eerdere oordelen zouden kunnen weerleggen. Uiteindelijk heeft de Raad de beslissing van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/257 WAJONG
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 december 2023, 23/3748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft een HBO-opleiding gevolgd in de periode 2010-2014 en is vanaf 2014 werkzaam geweest, laatstelijk als junior ontwikkelaar op een advocatenkantoor. Op 9 februari 2021 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld. In september 2021 hebben appellante en haar werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij zijn overeengekomen dat het dienstverband per 31 oktober 2021 eindigt. Bij besluit van 15 maart 2022 is de aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van 15 maart 2022 is appellante een uitkering op grond van de Ziektewet geweigerd.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 11 mei 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante lijdt aan autisme, een posttraumatische stressstoornis, trauma, fibromyalgie en ME/CVS. Bij de aanvraag is onder andere een rapport gevoegd van een basispsycholoog en een GZ-psycholoog van MEIgroep B.V. van 18 mei 2021.
1.3.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij appellante op de achttiende verjaardag sprake was van ziekte of gebrek, maar dat zij op de achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna wel over arbeidsvermogen beschikte. Met een besluit van 17 oktober 2022 heeft het Uwv om die reden geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum is appellante een indicatie banenafspraak toegekend.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 24 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2022 over de weigering van de Wajong-uitkering ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft van belang geacht dat de verzekeringsarts kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken de bij appellante gestelde diagnose autismespectrumstoornis (ASS), als gevolg waarvan appellante significante problemen in de sociale communicatie heeft. Gelet op de aard van de problematiek, het beloop en het huidige medisch beeld, acht de verzekeringsarts het plausibel dat appellante met beperkingen in haar functioneren kampt waarbij de behoefte aan begeleiding groot is. Verder heeft de verzekeringsarts kenbaar in de beoordeling betrokken dat de problematiek voor haar achttiende verjaardag tot beperkingen in haar functioneren leidde. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. Omdat er geen aanleiding is gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en appellante naar het oordeel van de rechtbank voldoende ruimte heeft gehad om de medische beoordeling te betwisten, is geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms en is er geen aanleiding een deskundige te benoemen. Over wat appellante heeft aangevoerd over de beëindiging van haar dienstverband met haar ex-werkgever, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit een privaatrechtelijke kwestie betreft waar het Uwv buiten staat.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte in het rapport van de basispsycholoog en de GZpsycholoog van de MEI-groep B.V. van 18 mei 2021 geen aanleiding heeft gezien om een psychiater als deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een verslag van een diagnostisch onderzoek van psychiater Y. Baoutou van het Autisme Spectrum Centrum te [plaatsnaam] van 18 maart 2024 ingebracht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juni 2024.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag en tenminste één uur aaneengesloten belastbaar is.
Medische beoordeling
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De overwegingen hierover van de rechtbank worden onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat het hier gaat om een laattijdige aanvraag, waarbij de bewijslast naar vaste rechtspraak [1] bij de aanvrager ligt.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 maart 2023 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat de medische problematiek van appellante ook al speelde voor haar achttiende verjaardag en toen tot verschillende beperkingen in het functioneren leidde, maar dat appellante toen wel in staat was om vier uur per dag en tenminste één uur aaneengesloten te werken. Ook uit haar (jarenlange) werkverleden blijkt dat zij structureel en substantieel arbeid kon verrichten.
4.6.
In reactie op het door appelante in hoger beroep ingebrachte verslag van een diagnostisch onderzoek van psychiater Baoutou van het Autisme Spectrum Centrum van 18 maart 2024, heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 28 juni 2024 geconcludeerd dat hij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de bevindingen en conclusie in het verslag van psychiater Baoutou. In dit verslag staat vermeld dat evidente aanwijzingen zijn gevonden voor ernstige autismespectrumproblematiek. Eerder werd al een ASS als diagnose gesteld. Differentiaal diagnostisch specifiek wordt gedacht aan typemulticomplex development disorder (MCDD). De hypothese van de psychiater volgend, blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met name de MCDD in de loop der jaren fors te zijn toegenomen. Dit beeld was niet in deze mate aanwezig op de datum in geding. Dit leidt tot de conclusie dat de huidige medische gesteldheid van appellante duidelijk significant ernstiger is dan ten tijde van haar achttiende verjaardag. Het functioneren op en rondom de datum in geding is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed weergegeven in het verslag van de primaire arts, waarbij de feitelijkheden zoals opleiding en arbeid zijn meegenomen bij het inschatten van de belastbaarheid rondom de datum in geding. Deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, zijn voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. Dit geldt ook voor zijn conclusie dat uit de stukken ook niet volgt dat binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag sprake was van een zodanige medische verslechtering, dat moet worden gesproken van een duurzaam verlies aan arbeidsvermogen.
4.7.
Aangezien er geen twijfel is over het standpunt van de verzekeringsartsen is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zij de taak Invoeren van gegevens (1601) kan uitvoeren. Dit aspect van de beoordeling behoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat volgt dat appellante niet jonggehandicapt was op haar achttiende verjaardag en dat evenmin sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 1a:1 van de Wajong. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was .
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.