ECLI:NL:CRVB:2024:2070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voor het laatst als ICT systeembeheerder werkte, heeft zich op 11 augustus 2020 ziekgemeld met coronaklachten, waarna zijn rugklachten verergerden. Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste functie en heeft hem minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende is en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad heeft ook overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd, ondanks dat appellant niet fysiek door een verzekeringsarts is gezien. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen of het onderzoek te heropenen.
De uitspraak bevestigt dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.