ECLI:NL:CRVB:2024:2069
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van het Uwv om terug te komen van beëindiging Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een besluit uit 2006, waarbij de Wajong-uitkering van appellant is beëindigd. Appellant, geboren in 1978, ontving sinds 1996 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), die later is omgezet naar een Wajong-uitkering. Na een herbeoordeling in 2000 bleef de uitkering ongewijzigd, maar na beëindiging van zijn werkzaamheden in 2004 werd de uitkering stopgezet. Appellant heeft meerdere keren verzocht om herziening van het beëindigingsbesluit, maar deze verzoeken zijn steeds afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren.
In 2022 verzocht appellant opnieuw om herziening van zijn Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde dit, met de stelling dat appellant geen ingezetene was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze beslissing niet-ontvankelijk en het beroep tegen een ander bestreden besluit ongegrond. Appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv niet onterecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit uit 2006. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de herziening zouden rechtvaardigen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de Wajong-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.