ECLI:NL:CRVB:2024:2049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
22/3765 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

Op 31 oktober 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een AOW-pensioen had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat de appellant niet kon aantonen dat hij in de jaren 1984 en 1985 in Nederland had gewoond of gewerkt. De Svb voerde een zorgvuldig onderzoek uit, maar vond onvoldoende bewijs om de aanvraag te honoreren. De rechtbank Amsterdam had eerder de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Svb de aanvraag terecht had afgewezen. De appellant had zijn stellingen onvoldoende onderbouwd en de door hem overgelegde documenten waren niet overtuigend. De Raad concludeerde dat de Svb voldoende onderzoek had gedaan naar de verblijf- en werkgeschiedenis van de appellant in Nederland. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht had op AOW-pensioen. Tevens werd geoordeeld dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, aangezien zijn beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/3765 AOW
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2022, 21/5544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellant heeft een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft die aanvraag afgewezen. De Raad is het eens met de rechtbank dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Op 20 augustus 2020 heeft appellant een pensioen op grond van de AOW [1] aangevraagd. Appellant heeft daarbij verklaard dat hij in 1984 en 1985 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Volgens appellant heeft hij gewerkt voor [ex-werkgever] in [vestigingsplaats] en voor een groente-exporteur in Rotterdam.
1.1.
De Svb heeft onderzoek verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland in die periode. De Svb heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat appellant toen verzekerd was voor de AOW. De Svb heeft met het besluit van 24 februari 2021 de aanvraag afgewezen.
1.2.
In bezwaar heeft de Svb verder onderzoek verricht, maar opnieuw geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat appellant toen verzekerd was voor de AOW. De Svb is daarom met het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Appellant heeft zijn stelling dat hij in Nederland heeft gewerkt onvoldoende onderbouwd. Ook vindt de rechtbank dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de mogelijke perioden van wonen of werken in Nederland. Uit het onderzoek blijkt dat appellant niet bekend is bij de pensioenfondsen en de gemeente waarbij de Svb navraag heeft gedaan.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de AOW-aanvraag in stand heeft gelaten. Die beoordeling doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In geschil is of appellant in 1984 en 1985 verzekerd is geweest voor de AOW. Hiervoor is van belang of appellant in die periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.3.
Appellant heeft gesteld dat hij in 1984 en 1985 in Nederland heeft gewerkt en gewoond. Volgens appellant heeft hij gewerkt voor [ex-werkgever] in [vestigingsplaats] en voor een groenteexporteur in Rotterdam. Appellant heeft vijf foto’s overgelegd van het sloopwerk dat hij heeft verricht. Ook heeft appellant gesteld dat een vriend van hem kan getuigen dat appellant voor dat bedrijf heeft gewerkt.
4.4.
De Raad concludeert net als de rechtbank dat appellant in 1984 en 1985 niet verzekerd is geweest voor de AOW, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toen in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De stukken die appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft overgelegd vindt de Raad onvoldoende, omdat deze stukken niet bevestigen dat appellant voor de door hem genoemde bedrijven heeft gewerkt en niet vermelden in welke periode dat is geweest. Appellant heeft nog een handgeschreven brief in de Turkse taal ingebracht maar heeft, ondanks een verzoek daartoe, deze niet vertaald. Ten aanzien van de bijgevoegde foto’s bij de brief is het onduidelijk waar en wanneer ze genomen zijn en is het niet verifieerbaar wie de afgebeelde personen op de foto’s zijn. Een eventuele verklaring van de getuige, die een vriend is van appellant, is niet voldoende om aannemelijk te maken dat appellant in Nederland woonde of werkte. De reden daarvan is dat die getuigenverklaring voor de Svb niet verifieerbaar is en mogelijk niet objectief.
4.5.
De Svb heeft aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en de mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland in 1984 en 1985. De Svb heeft onderzoek gedaan bij de gemeente Leiden, maar daar was appellant niet bekend. Verder heeft de Svb navraag gedaan bij twee bedrijven en drie bedrijfstakpensioenfondsen, maar ook daar was appellant niet bekend. De Raad vindt net als de rechtbank dat de Svb voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de mogelijke perioden van wonen of werken in Nederland.
4.6.
Uit punt 4.4 en 4.5 volgt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW en dat hij geen recht heeft op een AOW-pensioen.
Proceskosten in beroep
4.7.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen vergoeding krijgt voor zijn proceskosten in beroep, omdat het beroep niet slaagt.
4.8.
Appellant heeft gesteld dat hij kosten heeft gemaakt voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en dat hij ervan uit mocht gaan dat zijn reis- en verblijfskosten en de kosten van de tolk zouden worden vergoed.
4.9.
De Raad is het met deze stelling niet eens. De rechtbank heeft appellant correct geïnformeerd over de mogelijkheid van vergoeding van kosten. De rechtbank heeft in een bijlage bij de ontvangstbevestiging van 18 november 2021 vermeld dat de kosten van een tolk voor appellant zelf zijn en dat de rechtbank in principe alleen het bestuursorgaan in de kosten zal veroordelen als appellant (gedeeltelijk) in het gelijk zou worden gesteld. Ook in het mailbericht waarmee de rechtbank heeft geantwoord op de mail van 26 augustus 2022 van de tolk van appellant heeft de rechtbank correcte informatie verstrekt door erop te wijzen dat de rechtbank na de zitting zou bepalen of appellant de kosten vergoed krijgt. Uit de informatie van de rechtbank heeft appellant niet mogen afleiden dat de reis- en verblijfkosten of de kosten van de tolk vergoed zouden worden. De rechtbank heeft er terecht van afgezien om de Svb in de proceskosten te veroordelen, omdat appellant door de rechtbank niet in het gelijk is gesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en appellant geen recht heeft op een AOWpensioen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3, eerste lid
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a en b
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.