ECLI:NL:CRVB:2024:2042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
23/3365 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak over AOW en griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De Raad verklaart het verzet van appellante niet-ontvankelijk. Dit verzet volgde op een eerdere uitspraak van 3 mei 2024, waarin het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, maar dit verzet is behandeld op een zitting op 12 september 2024, waarbij appellante via videoverbinding aanwezig was. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) was niet vertegenwoordigd.

Appellante heeft in haar verzetschrift aangevoerd dat zij de termijn voor het indienen van verzet heeft overschreden omdat zij enkele weken in een retraitecentrum verbleef. Ter onderbouwing heeft zij een brief van haar huisarts overgelegd, waarin wordt gesteld dat appellante in een crisis verkeerde en rust nodig had. De Raad oordeelt echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat uit de brief van de huisarts niet blijkt wanneer appellante precies in het retraitecentrum verbleef. Hierdoor wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van griffier F. Sporrel, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 oktober 2024
23/3365 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 juli 2023, 21/6140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 3 mei 2024 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 12 september 2024. Appellante heeft aan deze zitting deelgenomen via een videoverbinding. De Svb heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van de Raad van 3 mei 2024 is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb en artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn om verzet te doen tegen een uitspraak die is gedaan op de voet van artikel 8:54 van de Awb, zes weken na de verzending van het afschrift van de uitspraak. Het verzet is gedaan op 8 juli 2024 en derhalve niet tijdig. De vraag is dan of er aanleiding is om te oordelen dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest ter zake van de termijnoverschrijding.
Appellante geeft in haar verzetschrift als reden voor de termijnoverschrijding dat zij een aantal weken naar een retraitecentrum geweest. Ter onderbouwing daarvan heeft appellante een brief van haar huisarts met dagtekening 25 april 2024 overgelegd waarin de huisarts schrijft dat appellante over haar toeren is vanwege een crisis in haar kerk en een langlopend conflict heeft met de gemeente waar zij woont over bijzondere bijstand. In het licht van haar voorgeschiedenis met zelfs opnames lijkt het hem een goed plan dat appellante enkele weken rust neemt en zich laat toerusten. In het voorgaande is geen reden gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, reeds omdat uit de brief van de huisarts niet blijkt in welke periode appellante in het retraitecentrum heeft verbleven.
Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen , in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) F. Sporrel