ECLI:NL:CRVB:2024:2029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
20/2376 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/2376 WIA. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door appellanten, die eerder in beroep waren gegaan tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellanten, vertegenwoordigd door mr. S. van der Voet, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 mei 2020, waarin hun beroep tegen een beslissing op bezwaar van het Uwv werd afgewezen.

Tijdens de procedure heeft het Uwv op 23 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop de appellanten hebben gereageerd. Uiteindelijk hebben de appellanten hun hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten, het betaalde griffierecht en schadevergoeding. De Raad heeft de kosten voor rechtsbijstand en deskundigenrapporten in overweging genomen en vastgesteld dat het Uwv gedeeltelijk in de kosten moet worden veroordeeld.

De Raad heeft geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure al door het Uwv zijn vergoed. De totale kosten voor rechtsbijstand in deze procedure zijn begroot op € 2.625,-, en de kosten voor deskundigenrapporten op € 3.859,90. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van wettelijke rente toegewezen. De uiteindelijke beslissing houdt in dat het Uwv aan de appellanten een totaalbedrag van € 6.484,90 moet vergoeden, inclusief het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 532,-.

Uitspraak

20/2376 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 mei 2020, 19/3974 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. S. van der Voet hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 17 januari 2023 een rapport uitgebracht.
Namens appellanten heeft mr. Van der Voet gereageerd op het rapport van de deskundige.
Het Uwv heeft op 23 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellanten heeft mr. Van der Voet de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht en de door appellant geleden schade.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellanten zijn de hoger beroepen ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 maart 2023 volledig aan de bezwaren van appellanten is tegemoetgekomen. Het verzoek van appellanten om vergoeding van de proceskosten, het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht en de door appellant geleden schade komt gedeeltelijk voor toewijziging in aanmerking. Hierover wordt als volgt overwogen.
De kosten voor rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure zijn al door het Uwv vergoed in de gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 maart 2023.
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het Uwv van 14 juni 2019. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv op 16 september 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de beslissing op bezwaar van 14 juni 2019 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen de beslissing op bezwaar van 16 september 2019 ongegrond verklaard. Omdat het Uwv de beslissing op bezwaar van 14 juni 2019 niet heeft gehandhaafd, heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die verband houden met de behandeling van het beroep tegen dit besluit. De rechtbank heeft deze kosten begroot op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) voor verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv het in beroep betaalde griffierecht moet vergoeden.
Omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 maart 2023 alsnog volledig aan de bezwaren van appellanten tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding het Uwv ook te veroordelen in de kosten die appellanten in de beroepsprocedure na de gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 september 2019 redelijkerwijs hebben moeten maken en de proceskosten in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.312,50 in beroep (0,5 punt voor de reactie op de gewijzigde beslissing op bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 1.312,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundige), in totaal € 2.625,- voor verleende rechtsbijstand.
Ook de door appellanten gemaakte kosten voor rapporten van deskundigen, tot een totaalbedrag van € 3.859,90 (inclusief omzetbelasting), komen voor vergoeding in aanmerking.
Het niet nader gespecificeerde verzoek om vergoeding van door appellant geleden schade, vat de Raad op als een verzoek om vergoeding van wettelijke rente. Dit verzoek wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van 25 januari 2012. [1]
Ook dient het Uwv het door appellanten in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 6.484,90;
- bepaalt dat het Uwv aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 532,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.CRvB 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.