ECLI:NL:CRVB:2024:2027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
24/317 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellante per 17 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat volgens de Wet WIA vereist is voor het verkrijgen van een uitkering. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad heeft de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit als juist beoordeeld. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd waarom de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/317 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2023, 22/1371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 17 september 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2024. Voor appellante is mr. Willering verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als secretaresse voor gemiddeld 38,69 uur per week. Op 31 mei 2018 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten bij een zwangerschap. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 april 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juli 2021 geweigerd appellante met ingang van 17 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 9 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op 17 september 2020 in haar rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat de beperkingen in de FML niet sterk genoeg zijn. Omdat appellante dit standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische belastbaarheid zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen in hun rapporten voldoende hebben uitgelegd waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan is vastgesteld in de FML en dat zij vanwege haar beperkingen de geselecteerde functies niet kan vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Net als de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij op de hoogte waren van de bij appellante bestaande klachten. In de FML zijn verschillende beperkingen aangenomen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Ook is in de FML opgenomen dat werken in een omgeving met stof, rook, gassen en dampen is gecontra-indiceerd en is rekening gehouden met de bij appellante bestaande allergieën. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 januari 2022 toegelicht dat de vastgestelde beperkingen goed passen bij de aard van de aandoening waaraan appellante lijdt. Appellante heeft haar standpunt dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen ook in hoger beroep niet onderbouwd met medische informatie.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen in hun rapporten voldoende hebben gemotiveerd waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.M. Geurtsen