ECLI:NL:CRVB:2024:2024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
24/562 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 22 maart 2023. Appellante heeft zich ziekgemeld op 19 november 2021 en ontving een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2023, waarin werd vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen in geselecteerde functies. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen haar verhinderden om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 oktober 2024 behandeld. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden in de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/562 ZW
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2024, 23/4285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 22 maart 2023 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als kamermeisje voor gemiddeld 18,30 uur per week. Op 19 november 2021 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 februari 2023 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 22 maart 2023 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 31 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 16 mei 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de beperkingen van appellante, voor zover deze te objectiveren zijn, juist zijn weergegeven in de FML. De belasting in de geduide functies overschrijdt de vastgestelde belastbaarheid niet, zoals door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is toegelicht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en assemblage medewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) niet kan vervullen. Zij kan niet zwaarder dan 5 kilogram tillen. Bovendien moeten in de geselecteerde functies te veel hoofdbewegingen worden gemaakt. Appellante heeft in dit verband gesteld dat het goed mogelijk is dat de uitstraling naar haar hoofd komt door een nekhernia. Appellante acht zich verder niet in staat om frequent te buigen tijdens het werk en zeker niet 90 graden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie ingediend van de afdeling reumatologie van het Dijklander Ziekenhuis.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Met de beroepsgrond dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen, bestrijdt appellante in feite de juistheid van de FML van 16 mei 2023. In die FML staat namelijk dat appellante ongeveer 10 kilogram (incidenteel 15 kilogram) kan tillen en dat zij ongeveer 90 graden kan buigen met een frequentie van ongeveer 300 keer per uur. Voor het maken van hoofdbewegingen is geen beperking aangenomen. De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML.
4.3.
Uit het rapport van de arts van 2 februari 2023 blijkt dat zij op de hoogte was van de bij appellante bestaande klachten aan de nek/schouder, rug en benen en duizeligheidsaanvallen. De arts heeft appellante tijdens het spreekuur lichamelijk onderzocht en in de FML verschillende beperkingen aangenomen in met name de fysieke belastbaarheid. In de bezwaarfase heeft ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien op een spreekuur en haar lichamelijk onderzocht. Hij heeft in zijn rapport van 16 mei 2023 geconcludeerd dat een spanningscomponent niet is uitgesloten en heeft daarom aan de FML toegevoegd dat appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en dat zij beperkt is in het omgaan met conflicten. Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft appellante hetzelfde naar voren gebracht als zij nu in hoger beroep aanvoert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier in een rapport van 25 juli 2023 op gereageerd. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante beperkt is voor het maken van hoofdbewegingen of om de beperking voor buigen aan te scherpen. Er is geen sprake van een nekhernia. Op neurologisch terrein is niets gevonden en bij onderzoek was er slechts een hypertonie van de halsmusculatuur. Bij lichamelijk onderzoek staat tevens beschreven dat aan de lumbale wervelkolom qua statiek en mobiliteit geen afwijkingen werden geconstateerd, wat impliceert dat appellante onbeperkt, zijnde 90 graden, kan buigen. De Raad ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
4.4.
De informatie van de afdeling reumatologie die appellante in hoger beroep heeft ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. In een rapport van 25 juni 2024 heeft een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze informatie gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat het ingediende stuk geen medische bevindingen bevat maar alleen (waarschijnlijkheids)diagnoses. Bij het kopje ‘verslag’ staat onder andere vermeld ‘geen inflammatoire aandoening, toch FMS’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat FMS (fibromyalgie syndroom) een chronisch pijnsyndroom is, waarbij geen objectiveerbare afwijkingen aan de pezen, spieren of gewrichten kunnen worden vastgesteld. Dit is in lijn met de bevindingen bij lichamelijk onderzoek door de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De FML sluit hier ook bij aan. Ook vanwege de duizeligheidsklachten zijn, ondanks dat hiervoor (nog) geen diagnose kon worden gesteld, beperkingen aangenomen ten aanzien van staan en staan tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee overtuigend gemotiveerd dat de ingediende medische informatie geen aanleiding geeft om de FML te wijzigen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante, zoals deze is vastgesteld in de FML van 16 mei 2023, in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 14 augustus 2023 toegelicht dat in de geselecteerde functies hooguit 5 kilogram moet worden getild en de belastbaarheid van appellante op dit beoordelingspunt dus niet wordt overschreden. Op het beoordelingspunt ‘hoofdbewegingen maken’ is in de functie wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) sprake van een signalering. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eerder al in een rapport van 24 maart 2023 toegelicht dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, omdat zij niet beperkt is op dit beoordelingspunt en sprake is van een kleine tot normale bewegingsuitslag van 30-45 graden. Bij de overige functies is geen sprake van een signalering omdat de belasting binnen de normaalwaarde blijft. Ook op de beoordelingspunten buigen en frequent buigen tijdens het werk komen geen signaleringen voor. De frequentie waarmee moet worden gebogen is in alle functies veel minder dan 300 keer per uur. In één van de geselecteerde functies wordt gebogen tot 90 graden, maar in een lage frequentie van 15 maal per uur, waarmee dit binnen de normaalwaarde blijft.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.