ECLI:NL:CRVB:2024:2022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/3498 ZW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging ZW-uitkering en motiveringsgebrek bij medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering per 24 oktober 2021. Appellante, die zich op 9 september 2020 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van een arbeidsdeskundige beoordeling, waarbij werd gesteld dat appellante meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Den Haag bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in. Tijdens de behandeling van de zaak op 13 september 2024 zijn partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig was verricht, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden. Appellante had in bezwaar nieuwe medische informatie overgelegd die niet was meegenomen in de eerdere beoordeling.

De Raad concludeerde dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit moest herstellen door alsnog een fysiek spreekuurcontact te laten plaatsvinden. De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek te herstellen, zodat een nieuwe arbeidskundige beoordeling kan plaatsvinden indien nodig. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de noodzaak om nieuwe informatie in overweging te nemen.

Uitspraak

23/3498 ZW-T
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 november 2023, 22/2378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker klantenservice voor gemiddeld 24,06 uur per week. Op 9 september 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2021. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk, voor appellante functies geselecteerd en op basis daarvan de verdiencapaciteit van appellante berekend. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 23 september 2021 de ZWuitkering van appellante per 24 oktober 2021 beëindigd, omdat zij op 9 september 2021 meer dan 65% kan verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij onder meer informatie overgelegd van een fysiotherapeut, orthopedisch chirurg en klinisch neuropsycholoog en van GGZ-instelling De Vruchtenburg. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de FML van 3 september 2021 aanpassing behoeft, omdat de informatie van de orthopedisch chirurg reden geeft om appellante op preventieve gronden te beperken voor zware heupbelasting. Daarom is een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 14 september 2023, waarin appellante verdergaand beperkt is geacht op het aspect trillingsbelasting en aanvullend beperkt is geacht op de aspecten lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, staan en staan tijdens het werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies ook met inachtneming van deze nieuwe FML voor appellante geschikt zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom er in bezwaar is afgezien van een spreekuurcontact. De rechtbank kan deze motivering volgen. Alle naar voren gebrachte klachten zijn op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van appellante en de daarbij overgelegde informatie bij de medische beoordeling betrokken. Het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar niet de gevolgen aan heeft verbonden die appellante daaraan verbindt, maakt het medisch onderzoek niet onzorgvuldig. Ook het feit dat informatie van de huisarts van
7 oktober 2020 en de bedrijfsarts van 19 januari 2021, waar de verzekeringsarts naar verwijst, in het dossier ontbreekt, betekent niet dat de medische beoordeling onzorgvuldig is. Hiervoor heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep recentere informatie van de bedrijfsarts en de behandelend psycholoog heeft meegenomen in de medische beoordeling. Ten aanzien van de medische beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 14 september 2023, voldoende heeft gemotiveerd. Een medisch objectieve onderbouwing voor verdergaande beperkingen is er niet. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen op navolgbare wijze hebben toegelicht waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank de ZW-uitkering van appellante terecht beëindigd per 24 oktober 2021, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Omdat de FML in beroep is gewijzigd, is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Dit gebrek kan volgens de rechtbank worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellante hier geen nadeel van heeft ondervonden. De wijziging van de FML heeft immers niet geleid tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage. Wel heeft de rechtbank hierin reden gezien om te bepalen dat het Uwv de door appellante gemaakte proceskosten en het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover daarmee haar beroep ongegrond is verklaard. Zij heeft daartegen onder meer aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat er in bezwaar geen fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. Hierdoor zijn haar beperkingen voortkomend uit haar heupklachten onderschat. Zij heeft van de orthopeed het advies gekregen om de heup te ontlasten om verdere klachten en problemen (een heupprothese) te voorkomen. Er is sprake van een wankel evenwicht, waarbij zij een heupprothese nog steeds kan voorkomen. Doordat zij niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien, is dit mogelijk niet opgemerkt. Daarnaast is het volgens haar onbegrijpelijk dat de eerdere beoordeling door de verzekeringsarts ten aanzien van haar psychische klachten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als adequaat is aangemerkt, terwijl zij in bezwaar niet is gezien.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZWuitkering van appellante per 24 oktober 2021 heeft beëindigd. Gelet op het onder 3.1 weergegeven standpunt van appellante beoordeelt de Raad eerst of het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht.
4.2.
De Raad heeft in een uitspraak van 18 januari 2023 [1] geoordeeld dat de vraag welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat hersteld moet worden. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 30 december 2021 toegelicht dat in bezwaar van een spreekuurcontact kon worden afgezien, omdat appellante in de primaire fase al op een fysiek spreekuur was geweest bij een geregistreerd verzekeringsarts, die heeft kennisgenomen van haar klachten en ervaren belemmeringen en een zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Wat door appellante in bezwaar is aangevoerd, leverde volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe medische feiten op waar nader onderzoek tijdens een spreekuur voor nodig was. Ook uit de in bezwaar door appellante overgelegde medische informatie van haar behandelaars en begeleiders komt geen beeld naar voren dat afwijkt van het beeld dat eerder in de primaire fase door de verzekeringsarts is geschetst, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Met deze toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat op grond van de aard van de klachten en de beschikbare informatie een lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens een fysiek spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. In dit verband is van belang dat appellante in bezwaar de medische beoordeling van zowel haar psychische als lichamelijke klachten gemotiveerd heeft betwist en heeft verzocht om een spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ter onderbouwing van haar psychische klachten heeft zij informatie van haar behandelend psycholoog, een bedrijfsarts en een cliëntondersteuner overgelegd. Bovendien heeft zij voor het eerst in bezwaar melding gemaakt van een aangeboren heupafwijking, waarover het dossier ten tijde van de bezwaarfase nog geen informatie bevatte. Zij heeft gesteld dat zij hierdoor kampt met slijtage en dat de klachten steeds erger worden. Ten aanzien van deze afwijking en de in bezwaar door appellante geclaimde verdergaande beperkingen als gevolg van schouderklachten is van belang dat de verzekeringsarts in de primaire fase volgens een rapport van 3 september 2021 geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, omdat de psychische klachten bepalend zouden zijn. Deze verzekeringsarts heeft in dat rapport slechts opgetekend dat appellant haar rechterarm bovenhands kan gebruiken en haar linkerarm tot 120 graden. Gelet op het ontbreken van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts in de primaire fase, in samenhang met hetgeen door appellante in bezwaar naar voren is gebracht, had het op de weg van het Uwv gelegen om appellante in bezwaar fysiek en psychisch te laten onderzoeken tijdens een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Nu dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden is het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig verricht en kan om die reden niet worden beoordeeld of de beperkingen zoals opgenomen in de FML van 14 september 2023 juist zijn vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat in 4.4 is overwogen, is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient het Uwv alsnog tijdens een fysiek spreekuurcontact door een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek te laten uitvoeren. Indien dit leidt tot een wijziging van de FML zal op basis daarvan een nieuwe arbeidskundige beoordeling moeten plaatsvinden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.CRvB, 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.