ECLI:NL:CRVB:2024:2019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/3079 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant per 11 januari 2022. Appellant heeft in de periode van 2005 tot 2014 meerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn afgewezen. Appellant stelt dat hij al sinds 2010 recht heeft op een Wajong-uitkering, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv terecht de uitkering pas per 11 januari 2022 heeft toegekend. De Raad volgt de argumenten van appellant niet, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging van eerdere besluiten rechtvaardigen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat het Uwv geen aanleiding had om terug te komen op het besluit van 5 januari 2006, en dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering correct is vastgesteld op de datum van de aanvraag. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/3079 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 oktober 2023, 23/1400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft toegekend per 11 januari 2022. Volgens appellant had hij al sinds 2010 recht op een Wajonguitkering en had het Uwv deze dus al eerder moeten toekennen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht per 11 januari 2022 een Wajong-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 augustus 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1983, heeft met een door het Uwv op 21 juni 2005 ontvangen formulier voor het eerst een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant lijdt aan clusterhoofdpijn. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een psycholoog en een neuroloog. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 5 januari 2006 de aanvraag afgewezen, omdat appellant vanaf 1 september 2002 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was en in elk geval vanaf 31 augustus 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt.
1.2.
Appellant heeft vervolgens meerdere keren een nieuwe aanvraag voor een Wajonguitkering gedaan in de periode tussen 2009 en 2014. Het Uwv heeft deze aanvragen afgewezen, omdat geen sprake was van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Daarnaast heeft het Uwv op 5 juli 2017 besloten appellant geen Indicatie banenafspraak toe te kennen.
1.3.
Op 11 januari 2022 heeft appellant voor de vijfde keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat geen sprake is van nieuwe medische feiten op grond waarvan de in 2005 opgestelde belastbaarheid gewijzigd dient te worden. Met een besluit van 4 augustus 2022 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 5 januari 2006.
1.4.
Bij besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 4 augustus 2022 herroepen en appellant alsnog een Wajong-uitkering toegekend per 11 januari 2022. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar conclusies inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd, zodat het Uwv mocht afgaan op haar oordeel. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er redenen om aan te nemen dat appellant reeds vanaf 2010 duurzaam geen benutbare mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Door het beloop van de aandoening door de tijd heen zijn de aanwezige gegevens anders gewogen. Achteraf gezien en met de kennis van nu was er vanaf 2010 sprake van sterk wisselende mogelijkheden ofwel volledige arbeidsongeschiktheid. Het is dus aannemelijk dat appellant sinds die tijd niet meer kan werken. Het gaat hier om een andere weging van alle feiten en omstandigheden. De verzekeringsarts heeft daarom terecht aangenomen dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten die in 2010 niet bekend waren of niet bekend hadden kunnen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij gebaseerd op de brieven van de neurologen dr. J.F. Hoogendijk van 22 februari 2021 en R.S. Holscher van 23 maart 2021. In deze brieven staat – kort gezegd – dat in 2010 de episodische clusterhoofdpijn is overgegaan in een (ernstige) chronische clusterhoofdpijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die maken dat het destijds in 2014 genomen besluit niet genomen had mogen worden of dat het besluit van 5 januari 2006 tot heroverweging had moeten leiden. Evenmin is gebleken van een verslechterde gezondheidssituatie of toegenomen arbeidsongeschiktheid. Wat appellant in het voorliggende geval heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de gevolgen van het bestreden besluit evident onredelijk moeten worden geacht. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare stukken de belastbaarheid van appellant in 2010 achteraf anders inschat, is daartoe onvoldoende. Dit geldt ook voor de stelling van appellant dat hij in het verleden altijd afhankelijk is geweest van de bijstand, terwijl hij eigenlijk ziek was.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de ingangsdatum van 11 januari 2022 onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat appellant al vanaf 2010 geen benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van chronische clusterhoofdpijn. Appellant heeft zich daarom primair op het standpunt gesteld dat al vanaf 2010 een Wajong-uitkering had moeten worden toegekend, omdat toen al sprake was van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Subsidiair heeft hij gesteld dat er vanaf 2014 een Wajong-uitkering had moeten worden toegekend, omdat hij in dat jaar ook een aanvraag heeft gedaan en toen al duidelijk had moeten zijn dat er recht bestond op Wajong. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van de Wajong-uitkering per 11 januari 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In geschil is uitsluitend of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering 11 januari 2022 (de dag dat appellant de aanvraag heeft gedaan) is. Daarmee is van belang of voor het Uwv aanleiding bestond om voor het verleden of alleen voor de toekomst terug te komen van het besluit van 5 januari 2006.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en/of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Uit de medische informatie die appellant bij zijn aanvraag van 11 januari 2022 heeft overgelegd, blijkt dat sprake is van chronische clusterhoofdpijn. De diagnose clusterhoofdpijn was al bekend en is ook bij de beoordeling van de eerste aanvraag uit 2005 meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 juni 2023 nader toegelicht dat door het beloop van de aandoening (door de tijd heen) de feiten anders worden gewogen en dat achteraf gezien, met de kennis van nu, vanaf 2010 sprake is van sterk wisselende mogelijkheden (gbm). De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan daarom worden gevolgd in het standpunt dat hiermee geen sprake is van nieuwe feiten, maar van een andere weging van alle aanwezige gegevens.
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Daartoe heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare stukken de belastbaarheid van appellant in 2010 achteraf anders inschat onvoldoende is.
4.3.2.
De Raad voegt daaraan toe dat het bij een beoordeling van de vraag of sprake is van evidente onredelijkheid het erom gaat of het niet terugkomen van het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is. Dit kan het geval zijn als dat besluit ten tijde van het nemen ervan onmiskenbaar onjuist was. In dit geval moet dus worden beoordeeld of de afwijzing van de eerste Wajong-aanvraag van 5 januari 2006 onmiskenbaar onjuist was. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet het geval is. De gronden die appellant over de latere besluitvorming heeft aangevoerd, zijn in dit kader daarmee niet relevant en behoeven daarom geen bespreking.
4.4.
Het voorgaande betekent dat appellant niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv de Wajong-uitkering vanaf een eerder moment tot uitbetaling had moeten laten komen, omdat geen sprake is van het terugkomen van een eerder besluit voor het verleden. Een aanvraag om voor de toekomst terug te komen van een eerder besluit wordt bij een duuraanspraak ingewilligd per datum van ontvangst van de aanvraag. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant op 11 januari 2022 ontvangen, zodat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de Wajong-uitkering eerst per die datum tot uitbetaling komt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de Wajong-uitkering per 11 januari 2022 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Reith