ECLI:NL:CRVB:2024:2012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/3151 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. De appellante had verzocht om bijzondere bijstand, maar het college had deze aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van noodzakelijke kosten. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar verhuizing noodzakelijk was. Hoewel appellante had aangevoerd dat zij onder grote psychische spanning verkeerde door de agressieve gedragingen van haar ex-partner, had zij geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling. De Raad concludeerde dat de bedreigingen van de ex-partner niet recent waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de noodzaak van de verhuizing konden onderbouwen.

De Raad merkte op dat de verklaringen van appellante over de situatie met haar ex-partner niet voldoende waren om aan te tonen dat er een noodzaak bestond voor de verhuizing. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig waren dat bijzondere bijstand moest worden verleend. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, wat betekende dat zij geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht ontving.

Uitspraak

23.3151 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2023, 22/2915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: I. van der Hout
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 oktober 2024. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M. Ottte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten.
Het college heeft met een besluit van 5 juli 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 9 november 2022 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de kosten noodzakelijk zijn.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder het college moet worden gelezen:
“(…) 8. Dat de verhuis- en richtingskosten zich hebben voorgedaan, is niet in geschil. De vraag die in dit beroep beantwoord moet worden is of in het geval van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat aan haar bijzondere bijstand had moeten worden toegekend. Meer in het bijzonder of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat haar verhuizing noodzakelijk was.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dat niet aannemelijk heeft gemaakt.
10. Niet ter discussie staat dat eiseres in het verleden door haar ex-partner is bedreigd. Er is echter niet onderbouwd dat die bedreigingen sindsdien, tot het moment van verhuizing (en de aanvraag), nog gaande waren. Eiseres heeft twee aangiften overgelegd tegen haar ex-partner, maar die dateren van oktober 2020 en van januari 2021. Recente aangiftes of andere informatie van de politie heeft eiseres niet overgelegd. Hoewel eiseres naar voren brengt dat zij wel meldingen bij de politie heeft gedaan over het gedrag van haar ex-partner en contact daarover met de politie heeft gehad, is daarvan niets (ook niet in beroep) ter onderbouwing overgelegd.
11. Daar komt bij dat uit het verslag van de hoorzitting op 25 augustus 2022 blijkt dat eiseres heeft verklaard dat zij geen aangifte meer heeft gedaan, omdat er zich geen nieuwe incidenten meer hebben voorgedaan. Bovendien heeft eiseres in een telefoongesprek op 28 juni 2022 (weergegeven op p. 5 van het ‘rapport aanvraag bijzondere bijstand’) verklaard dat haar ex-partner wel een aantal keren vervelend voor haar is geweest, maar haar recent niet meer heeft bedreigd. Er zou ook niet voldoende aanleiding zijn geweest om de politie te bellen of aangifte tegen hem te doen, zo verklaart eiseres. Zij wil weg uit de buurt waar hij woont, omdat zij hem niet wil zien en tegenkomen. Eiseres omschrijft haar ex-partner op dat moment als “niet gevaarlijk”. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank ook niet op dat er een noodzaak bestond voor verhuizing wegens bedreiging door haar ex-partner of ander (recent) ernstig gedrag van hem richting eiseres.
(…)
14. De rechtbank wil – net als het college – wel aannemen dat eiseres incidenteel nog werd lastiggevallen door haar ex-partner, dat hij haar uitschold of zich vervelend gedroeg en vindt het begrijpelijk dat zij daarom liever niet in de buurt wil wonen en hem niet tegen wil komen. Maar dat is niet genoeg voor de conclusie dat het gedrag van de ex-partner zodanig (ernstig en bedreigend) was dat een verhuizing noodzakelijk was. Dat eiseres al langere tijd onder grote psychische spanning verkeerde, wat zou blijken uit een omvangrijk dossier dat bij de huisarts ligt, is niet onderbouwd. Eiseres heeft namelijk geen medische stukken (ook niet van haar huisarts) overgelegd.”
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat sprake is van objectiveerbare te maken noodzakelijke kosten door verhuizing. Er was sprake van een zeer moeizame echtscheiding met een uiterst agressieve partner. Er zijn verschillende aangiftes gedaan en ook meldingen bij de politie. Psychisch had appellante in die periode zeer veel te verwerken. Daar komt bij dat de inmiddels ex-partner bleef wonen in dezelfde buurt waar appellante woonde. De druk die daarvan uitging was voor haar onaanvaardbaar. Daar doet niet aan af dat haar ex-partner op termijn iets minder vaak voor de deur stond met zijn agressieve gedrag.
Wat appellante aanvoert, is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. Hij voegt daar nog aan toe dat ook in hoger beroep appellante geen stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van haar stellingen.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent ook dat appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht krijgt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I. van der Hout (getekend) K.M.P. Jacobs