ECLI:NL:CRVB:2024:2005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
24/417 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen ZW-uitkering per 10 januari 2022 na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante met ingang van 10 januari 2022 een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om de eerder geselecteerde functies in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen in andere functies. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de toegenomen beperkingen en de geschiktheid van de functies, niet gevolgd. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende medisch en arbeidskundig onderbouwd heeft dat de functies geschikt zijn voor appellante, ondanks haar beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de weigering van de ZW-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/417 ZW
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2024, 23/4736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht geweigerd heeft appellante met ingang van 10 januari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2024. Appellante is verschenen via een beeldverbinding, bijgestaan door mr. Berkouwer. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerker en heeft met ingang van 31 augustus 2020 een ZW-uitkering ontvangen. In het kader van een eerstejaars ZWbeoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2021 de ZW-uitkering van appellante per 26 december 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als administratief medewerker maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Deze beëindiging heeft het Uwv in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juli 2022. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Het Uwv heeft appellante per 26 december 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 10 januari 2022 opnieuw ziekgemeld. Het Uwv heeft haar bij besluit van 5 april 2022 vanaf 10 januari 2022 een voorschot ziekengeld toegekend. Appellante heeft op 25 april 2022 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. De arts heeft vervolgens informatie ingewonnen bij de psychiater, neuroloog en huisarts. Een verzekeringsarts heeft op grond van de medische informatie vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 oktober 2022. Een arbeidsdeskundige heeft appellante op basis van deze FML geschikt geacht voor de aan de beoordeling per 26 december 2021 in het kader van de EZWb ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), functie administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en de functie productiemedewerker textiel (SBCcode 272043). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2022 vastgesteld dat appellante per 10 januari 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Omdat de primaire arts een onjuiste beoordelingsdatum had gehanteerd, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 maart 2023 opnieuw een FML opgesteld per 10 januari 2022. Uitgaande van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante. Bij besluit van 31 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 24 oktober 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank ten eerste overwogen dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is, omdat het Uwv ten onrechte de ziekmelding heeft beoordeeld met toepassing van artikel 19aa van de ZW. Niet artikel 19aa van de ZW is volgens de rechtbank van toepassing, maar artikel 19 van de ZW. De rechtbank heeft het vastgestelde motiveringsgebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en hierin aanleiding gezien tot veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante en vergoeding van het betaalde griffierecht. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat beoordeeld moet worden of appellante op de datum in geding van 10 januari 2022 geschikt was te achten voor “zijn” arbeid in de zin van artikel 19, lid 4 en lid 5 van de ZW en in het bijzonder of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend beantwoord te worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenals het onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en afdoende is gemotiveerd. De door appellante in beroep ingediende medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De brief van de behandelend psychiater C. Meijer van 22 juli 2022 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen en ook de overige stukken bevatten geen nieuwe informatie over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 16 mei 2023 en het Resultaat functiebeoordeling van dezelfde datum toereikend gemotiveerd waarom de drie functies, die ook eerder in het kader van de EZWb waren geselecteerd, met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen, voor appellante geschikt zijn. De stelling van appellante dat er geen of een onvolledige belangenafweging heeft plaatsgevonden, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De wettelijke, dwingendrechtelijke regels die dienen te worden toegepast bij de beoordeling of appellante aanspraak maakt op een ZW-uitkering laten aan het Uwv geen ruimte voor een afweging waarin het belang van appellante kan worden meegenomen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij per 10 januari 2022 terecht door het Uwv geschikt is verklaard. Zij heeft veel beperkingen, waar onvoldoende acht op is geslagen. Appellante heeft hierbij verwezen naar de in beroep aangevoerde gronden, waarin beperkingen en behandelaars worden genoemd. Appellante stelt dat de bij de EZWb geselecteerde functies niet passend zijn, alleen al omdat er contact moet zijn met mensen. Daarnaast is voor de functie van productiemedewerker een goede concentratie vereist. Dat rijmt niet met de medicatie en met een angst- en paniekstoornis. Appellante heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Zij heeft de Raad verzocht wel een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZWuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep over haar beperkingen heeft aangevoerd, is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van het spreekuur van 24 april 2022 vastgesteld dat bij appellante ten opzichte van de beoordeling per 26 december 2021 toegenomen beperkingen bestaan en besloten om informatie in te winnen bij de behandelende psychiater, neuroloog en de huisarts van appellante. Die informatie is tot uitgangspunt genomen voor wat betreft haar psychische en lichamelijke beperkingen. In het rapport van 24 april 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de FML in overeenstemming is met de medische informatie van de behandelaars. Vanwege de psychische klachten zijn beperkingen aangegeven in het persoonlijk en sociaal functioneren en daarnaast ter bevordering van het dag-nachtritme een beperking voor nachtdiensten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij meer beperkt is dan is vastgesteld.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een deskundige. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan het medisch onderzoek door het Uwv ontbreekt.
4.4.
Met de rechtbank wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat, ook in het licht van de toegenomen beperkingen, de eerder geduide functies in medisch opzicht nog altijd geschikt zijn voor appellante. De door appellante gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt