ECLI:NL:CRVB:2024:2003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23/3362 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering na laattijdige aanvraag en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft op 8 september 2021 een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze geweigerd op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Appellant stelt dat hij geen arbeidsvermogen heeft en als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat appellant niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, zoals vereist voor de Wajong-uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft zijn standpunten niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd, waardoor de beslissing van het Uwv in stand blijft.

Uitspraak

23/3362 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 november 2023, 23/369 (aangevallen uitspraak
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op de datum van de aanvraag (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de RooyBal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1
Appellant, geboren op [geboortedag] 2000, heeft op 8 september 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Een verzekeringsarts van het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat geen sprake is van het (duurzaam) ontbreken van arbeidsvermogen. Bij besluit van 8 december 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Nadat appellant daartegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de primaire verzekeringsarts aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek gedaan en heeft er onderzoek door een arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Bij brief van 12 mei 2022 heeft het Uwv appellant op de hoogte gesteld van het voornemen het besluit van 8 december 2021 in stand te laten. Appellant heeft op dit voornemen gereageerd. In bezwaar hebben vervolgens een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een rapport uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
Er is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, appellant op het spreekuur onderzocht en medische informatie ingewonnen bij de huisarts en de neuroloog. In de bezwaarfase heeft de primaire verzekeringsarts een nader onderzoek verricht, waarbij onder meer de beperkingen van appellant in kaart zijn gebracht. De primaire verzekeringsarts heeft diverse rapporten opgesteld waarin de hiervoor genoemde informatie is te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op zijn beurt ook het dossier bestudeerd. Gelet op het medische onderzoek dat is verricht door de primaire verzekeringsarts, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgezien van een persoonlijk contact met appellant. De medische onderzoeken zijn zorgvuldig geweest, met name omdat beide verzekeringsartsen aandacht hebben besteed aan alle klachten die appellant heeft.
2.2.
Er kan worden uitgegaan van de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank ziet in hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd geen reden om aan de conclusies van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De primaire verzekeringsarts heeft uit de beschikbare medische informatie van de huisarts en de neuroloog afgeleid dat er geen medische verklaring voor de klachten van appellant is gevonden. Met de vastgestelde beperkingen heeft appellant arbeidsmogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij deze conclusies. Hij heeft uit de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de beschikbare medische informatie afgeleid dat appellant sinds 2021 klachten van trillende spieren ervaart zonder dat hiervoor een neurologische oorzaak is geobjectiveerd. Mogelijk gaat het om functionele klachten. Het is ook geen consistent beeld, nu er tijdens het spreekuur van de primaire verzekeringsarts erg weinig klachten waren. Ook de door de neuroloog in de brief van 9 augustus 2021 beschreven bevindingen zijn niet of nauwelijks afwijkend. De huisarts vermoedt een psychosomatisch beeld bij een mogelijk onderliggende angststoornis bij een lage intelligentie. Appellant ontkent zelf dat sprake is van een onderliggend psychisch probleem. Tijdens de hoorzitting is naar voren gekomen dat appellant in 2022 inmiddels zevenmaal een gesprek met de praktijkondersteuner GGZ heeft gehad, maar dat daar ook niets is uitgekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de verzekeringsarts van mening dat appellant een uur aaneengesloten kan werken en twee tot vier uur per dag belastbaar is. Er zijn ook geen medische redenen om ervan uit te gaan dat basale werknemersvaardigheden ontbreken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat appellant beperkingen ondervindt door zijn aandoeningen, is dat niet genoeg om aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellant heeft zijn beroepsgronden niet met medische stukken objectiveerbaar onderbouwd. De verzekeringsartsen hebben de klachten bij het medische oordeel betrokken en hebben daar ook beperkingen aan verbonden. De stelling van appellant dat werken hem niet lukt is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
2.3.
Gelet op de motivering van de arbeidsdeskundigen, bezien in samenhang met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is voorts niet gebleken dat appellant niet in staat is om de voorbeeldtaak (invoeren van gegevens) uit te voeren of dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Appellant heeft ook geen specifieke beroepsgronden ingediend die hierop zien.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek, omdat is afgezien van een fysiek medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bovendien liet de beoordeling door de primaire verzekeringsarts te wensen over. Verder voert appellant aan dat hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft beperkingen. Hij zweet veel, overdag en ’s nachts, en vanaf de bovenrug tot de nek is er sprake van veel beving. Dat geeft appellant een knijpend, branderig en jeukend gevoel in nek en maag. Appellant is voortdurend buiten adem en heeft last van drukkende pijn in het hoofd die doorgaat naar de ogen waardoor hij wazig ziet. Dat de neuroloog geen oorzaak voor deze klachten kan vinden sluit volgens appellant niet uit dat de klachten er zijn. Dit ligt buiten de macht van appellant. De verzekeringsartsen kunnen ook op basis van de eigen observaties van de symptomen en van wat door appellant wordt gesteld beperkingen aannemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op de datum van de ontvangst van de – laattijdige – aanvraag, 8 september 2021 (datum in geding) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De beroepsgrond dat het door het Uwv uitgevoerde verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 4 november 2022 en 20 maart 2024 overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestond voor het in bezwaar herhalen van een fysiek medisch onderzoek. Er is sprake van een retrospectief oordeel in die zin dat appellant op 1 november 2021 tijdens een spreekuur is gezien en onderzocht door de primaire verzekeringsarts, die tevens informatie heeft ingewonnen bij de huisarts en neuroloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de door appellant gepresenteerde klachten bij uitstek liggen op het vakgebied van de neuroloog en dat deze na lichamelijk/neurologisch onderzoek en aanvullend onderzoek geen duidelijke afwijkingen heeft gevonden. Ook heeft appellant in bezwaar geen nieuwe of nog niet eerder onderkende medische gegevens ingebracht dan wel verwezen naar nieuwe medische gegevens die daarop een ander licht zouden kunnen werpen. Een (herhaald) fysiek onderzoek in bezwaar zou onder deze omstandigheden geen toegevoegde waarde hebben. Deze toelichting wordt gevolgd. Dat de primaire verzekeringsarts naar aanleiding van vragen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over haar summiere eerste rapportage een aanvullend rapport heeft geschreven maakt evenmin dat sprake is van een onzorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep met betrekking tot de medische beoordeling heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij al bij de rechtbank naar voren bracht. De rechtbank heeft deze gronden uitgebreid en gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de neuroloog in een brief van 19 november 2021 heeft vermeld dat hij vooralsnog geen diagnose heeft kunnen stellen en dat er op dit moment onvoldoende aanwijzingen zijn voor een onderliggende neurologische ziekte. Appellant heeft verder zijn standpunt, dat desondanks sprake is (objectiveerbare) beperkingen die maken dat hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, ook in hoger beroep niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer