ECLI:NL:CRVB:2024:1998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23/1138 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had op 15 december 2020 een aanvraag ingediend, waarin zij stelde dat zij door haar Multiple Sclerose (MS) niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellante op de datum in geding wel degelijk arbeidsvermogen had, en weigerde haar de uitkering. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 19 september 2024 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de conclusies van de artsen te twijfelen. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om ten minste vier uur per dag te werken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zij op de datum in geding over arbeidsvermogen beschikte. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/1138 WAJONG
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2023, 22/1670 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 15 december 2020 (de dag waarop de aanvraag is ontvangen) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajonguitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. P.A.M. Staal, advocaat, heeft zich gesteld als nieuwe gemachtigde van appellante.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft met een door het Uwv op 26 augustus 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante vermoeidheidsklachten en klachten van spieren en gewrichten heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 16 november 2015 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 15 december 2020 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante inmiddels is gediagnosticeerd met Multiple Sclerose (MS). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de behandelend neurologen en van de huisarts. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eerst een neurologische expertise moet worden uitgevoerd. Neuroloog J.C. den Heijer van Psyon heeft appellante daarop neurologisch onderzocht en heeft op 26 juli 2021 daarover gerapporteerd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 13 september 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 14 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onzorgvuldig zijn geweest. Dat appellante niet lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts betekent niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat een lichamelijk onderzoek niet nodig was, omdat appellante uitvoerig is onderzocht door neuroloog Den Heijer. De rechtbank heeft overwogen geen twijfel te hebben aan de toelichting van de verzekeringsartsen dat appellante in staat moet worden geacht ten minste één uur per dag aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn. De verzekeringsartsen hebben deze conclusies mede gebaseerd op de neurologische expertise van Den Heijer. Appellante heeft een lange medisch diagnostische zoektocht achter de rug naar de oorzaak van de pijn-, vermoeidheids- en cognitieve klachten en uiteindelijk is de diagnose MS gesteld. Naar aanleiding van het in beroep ingebrachte verslag van het neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 25/26 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen dat appellante aanvullend beperkt is voor wat betreft haar werkgeheugen. Appellante is aangewezen op werkzaamheden waarbij ze niet steeds grote hoeveelheden nieuwe informatie moet verwerken. Zij moet taken één voor één kunnen afwerken en niet meerdere taken door elkaar afwerken. Appellante kan wel routinematige taken door elkaar afwerken. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en de taak ‘bemannen balie’ kan verrichten. Omdat de rechtbank in verband met de pas in beroep aangenomen aanvullende beperking op werkgeheugen artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft toegepast, heeft de rechtbank aanleiding gezien te bepalen dat het Uwv het griffierecht aan appellante moet vergoeden en het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per datum in geding arbeidsvermogen heeft. Zoals door partijen ter zitting is bevestigd is de datum in geding 15 december 2020.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de omstandigheid dat het Uwv in het besluit van 16 november 2015 heeft vastgesteld dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, niet betekent dat het Uwv bij toekomstige aanvragen van appellante ervan uit moet blijven gaan dat het arbeidsvermogen van appellante ontbreekt en alleen de duurzaamheid van het ontbreken daarvan nog mag beoordelen. De gronden die appellante daarover ter zitting heeft aangevoerd slagen dan ook niet. De door het Uwv in het kader van de nu voorliggende aanvraag geraadpleegde neuroloog heeft geconcludeerd dat de moeheidsklachten van appellante verklaarbaar zijn vanuit de MS, maar dat er bij appellante wel een discrepantie bestaat tussen de invaliditeit die wordt geclaimd en de kennelijke ernst van de MS. Het is volgens de neuroloog niet goed mogelijk deze discrepantie objectief te kwantificeren. De neuroloog heeft verder geconcludeerd dat appellante flexibel met werktijden moet kunnen omgaan. In de conclusies van de neuroloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden gezien om aan te nemen dat appellante niet meer dan vier uur per dag en 20 uur per week, niet in de avonden en nachten, belastbaar is. Daarbij is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de stellingen van appellante dat de expertise slechts een momentopname was en dat zij na een dergelijk onderzoek normaliter uitgeput is en tijd nodig heeft om te herstellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat moeheid past bij MS, maar dat op grond van het dagverhaal zoals beschreven in de expertise niet gesteld kan worden dat ze daarmee niet ten minste vier uur per dag belastbaar zou zijn. Appellante rust 's middags en als werkzaamheden fysiek en mentaal weinig belastend zijn, zoals ook beschreven in de voorwaarden voor het functioneren in werk door de arbeidsdeskundige, is het niet aannemelijk te maken dat appellante hiertoe niet in staat zou zijn. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijke gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante niet heeft gesteld dat de neuroloog haar dagverhaal onjuist heeft weergegeven.
4.4.
Het in hoger beroep ingebrachte verslag van het NPO van 15 augustus 2023 leidt niet tot een ander oordeel. In zijn rapport van 30 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar toegelicht dat dit op 21 juli 2023 en op 28 juli 2023 uitgevoerde onderzoek ruim na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Niet in geschil is dat MS een progressieve ziekte is en appellante heeft gesteld dat er sprake is van een duidelijke verslechtering. De in het NPO vermelde uitslagen zijn dan ook niet representatief voor de medische situatie van appellante op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 15 december 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) M. Reith