ECLI:NL:CRVB:2024:1998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had op 15 december 2020 een aanvraag ingediend, waarin zij stelde dat zij door haar Multiple Sclerose (MS) niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellante op de datum in geding wel degelijk arbeidsvermogen had, en weigerde haar de uitkering. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
Tijdens de zitting op 19 september 2024 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de conclusies van de artsen te twijfelen. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om ten minste vier uur per dag te werken.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zij op de datum in geding over arbeidsvermogen beschikte. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.