ECLI:NL:CRVB:2024:1995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
24/525 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uwv. Appellant had op 25 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij op die datum geen arbeidsvermogen had en daarom als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter na een medisch en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellant wel degelijk over arbeidsvermogen beschikt, zij het dat deze situatie niet duurzaam is. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet voldeed aan de criteria voor het ontbreken van arbeidsvermogen zoals vastgelegd in de Wajong. De Raad concludeerde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv zou kunnen ondermijnen. Appellant had verzocht om benoeming van een deskundige, maar de Raad zag hier geen aanleiding toe. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

24/525 WAJONG
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 februari 2024, 23/3013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 25 mei 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Groeneveld, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Appellant, bijgestaan door zijn vader en mr. Groeneveld, heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft met een door het Uwv op 25 mei 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een mobiliteitsbeperking heeft als gevolg van lichamelijke klachten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de orthopedisch chirurg uit 2022.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De arts van het Uwv heeft medische informatie van de huisarts met bijgevoegde specialistenbrieven uit 2020-2022 verkregen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 23 december 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Deze hebben geconcludeerd dat appellant wel arbeidsvermogen heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport uitgelegd waarom zijn eigen onderzoek beperkt is gebleven. In zijn rapport van 10 oktober 2023 is toegelicht waarom geen aanvullende medische stukken zijn opgevraagd. Daartoe was geen aanleiding omdat niet is gebleken van medische onderzoeken na het bestreden besluit die tot nieuwe inzichten of diagnoses hebben geleid. Het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is beperkt tot een inspectie van de enkel en de bloedsomloop omdat uit de medische stukken blijkt dat behalve drukpijn geen afwijkingen aan de enkel kunnen worden vastgesteld. Ook blijkt uit die stukken dat bij het bewegingsonderzoek geen beperkingen te zien zijn, maar dat dit onderzoek wel pijnlijk was voor appellant. Het Uwv is in bezwaar niet gebleken van nieuw onderzoek of nieuwe medische stukken. In beroep zijn ook geen nieuwe medische stukken overgelegd door appellant. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Er is geen medische informatie waaruit blijkt van objectief vastgestelde beperkingen die verder gaan dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Het Uwv heeft het bestreden besluit dan ook (mede) kunnen baseren op de rapporten van de (verzekerings)artsen. Dat de (verzekerings)artsen bij het beoordelen van het arbeidsvermogen onvoldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant is de rechtbank ook overigens niet gebleken.
2.2.
Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. Daarom wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, zoals appellant heeft gesteld.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat voorbij is gegaan aan het feit dat bij hem de diagnose dystrofie is gesteld. Dit is een objectief vast te stellen beperking alsmede een objectieve verklaring voor (een deel van) de pijn die appellant ervaart. Daarnaast veroorzaakt het een gebrek aan concentratie. Appellant kan niet gedurende een uur aaneengesloten werken en is niet (ten minste) vier uur of twee maal twee uur per dag belastbaar waarbij hij in staat is om een minimumloon te verdienen. Het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken gemeten of aangetoond kunnen worden betekent niet dat er geen stoornissen, beperkingen en handicaps zijn. De verzekeringsartsen hadden op basis van hun onderzoek niet anders kunnen concluderen dan dat het aannemelijk is dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, ondanks het feit dat een medische verklaring voor de klachten van appellant ontbreekt. Ter zitting heeft appellant ten slotte zijn grond over toetsing ex nunc/ex tunc verduidelijkt, in die zin dat hij stelt dat het Uwv alles wat bekend is geworden in een bezwaarprocedure moet meenemen in de beoordeling, zodat sprake is van een volledige heroverweging.
3.2.
Appellant heeft de Raad ten slotte verzocht om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 25 mei 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Niet is gebleken dat het onderzoek door de (verzekerings)artsen van het Uwv onvolledig is geweest, zowel primair als in bezwaar. Evenmin is gebleken dat het Uwv niet alle informatie in bezwaar heeft meegenomen. De arts bezwaar en beroep heeft in zijn onderzoek de informatie van de huisarts en de specialistenbrieven kenbaar betrokken. Hieronder vallen ook de door appellant ter zitting aangehaalde regels uit het huisartsenjournaal.
4.5.
De stelling van appellant dat bij hem de diagnose dystrofie is gesteld, blijkt niet uit de medische informatie rond de datum in geding. Uit de informatie van de huisarts volgt wel dat appellant bekend is met een complex regionaal pijnsyndroom aan de rechterenkel. De (verzekerings)artsen hebben in verband hiermee uitgebreide beperkingen bij appellant aangenomen. Appellant heeft, ook in hoger beroep, niet met concrete stukken onderbouwd waarom de aangenomen beperkingen op grond van de medische informatie en zijn dagverhaal niet juist zouden zijn.
4.6.
Omdat de Raad geen twijfel heeft over de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet de Raad geen aanleiding een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7
Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 25 mei 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S. Pouw