ECLI:NL:CRVB:2024:1994
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2020 op 36,01%. De Raad oordeelde dat het Uwv deze mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld, na een gedegen medische en arbeidskundige beoordeling. Appellante stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv aannam en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgde dit standpunt niet en concludeerde dat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was.
Het procesverloop omvatte een hoger beroep ingesteld door mr. E. Schriemer namens appellante, en een verweerschrift van het Uwv. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv op 19 april 2024, waarin de arbeidsongeschiktheid werd herzien naar 36,01%, werd het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel vernietigd voor zover deze betrekking had op het bestreden besluit van het Uwv, en heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep, tot een bedrag van € 1.312,50, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 136,- vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid.