ECLI:NL:CRVB:2024:1994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23/1091 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2020 op 36,01%. De Raad oordeelde dat het Uwv deze mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld, na een gedegen medische en arbeidskundige beoordeling. Appellante stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv aannam en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgde dit standpunt niet en concludeerde dat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was.

Het procesverloop omvatte een hoger beroep ingesteld door mr. E. Schriemer namens appellante, en een verweerschrift van het Uwv. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv op 19 april 2024, waarin de arbeidsongeschiktheid werd herzien naar 36,01%, werd het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel vernietigd voor zover deze betrekking had op het bestreden besluit van het Uwv, en heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep, tot een bedrag van € 1.312,50, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 136,- vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

23/1091 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 maart 2023, 21/1647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2020 heeft vastgesteld op 36,01%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 19 april 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft hierop een zienswijze gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als sales specialist voor gemiddeld 23,91 uur per week. Op 5 augustus 2018 heeft zij zich ziekgemeld na een auto-ongeluk in Letland . Op 28 februari 2019 is het dienstverband van appellante geëindigd. Appellante is per 1 maart 2019 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Nadat appellante een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 3 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar overgelegde medische informatie betrokken in zijn onderzoek en is tot de conclusie gekomen dat per datum in geding, in aanvulling op de al vastgestelde beperkingen, uit preventief oogpunt een urenbeperking moet worden aangenomen van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag (tot incidenteel 5 uur per dag) en ongeveer 20 uur per week (20-22 uur per week). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 13 september 2021 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand hiervan nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 13,04%. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Naar aanleiding van de arbeidskundige gronden in beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 17 november 2021 een nader rapport opgesteld en voor appellante nieuwe functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis hiervan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,47%. Het Uwv heeft het bestreden besluit gehandhaafd, omdat appellante per 3 augustus 2020 nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft ook bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante overgelegde medische informatie op een juiste wijze bij de medische beoordeling betrokken en deze beoordeling inzichtelijk en voldoende onderbouwd. Volgens de rechtbank is er geen sprake van inconsistentie in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 september 2021. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze informatie niet vasthoudt door een cognitieve functiestoornis. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd en inzichtelijk uiteengezet waarom er geen aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking. De door appellante overgelegde medische stukken geven hiertoe geen aanleiding.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing, gelet op de wijziging van de geselecteerde functies en de aanvullende motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Zij heeft hierin wel aanleiding gezien het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het door appellante betaalde griffierecht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De door appellante overgelegde medische informatie is volgens haar onvoldoende kenbaar betrokken bij de medische beoordeling. Deze medische informatie komt volgens appellante voort uit objectiverend onderzoek. Zo blijkt uit de informatie van behandelaars dat sprake is van een cognitieve stoornis, waardoor zij moeite heeft met denken en handelen. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt heeft appellante gewezen op het neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 4 september 2019 en 16 en 23 oktober 2019. Ook heeft appellante informatie van de website van zGT overgelegd, waaruit volgens haar zou blijken dat bij een cognitieve stoornis sprake is van problemen om informatie uit het lichaam en prikkels vanuit de buitenwereld op elkaar af te stemmen. Daarnaast stelt appellante zich op het standpunt dat ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen. Tot slot stelt appellante dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de nieuw geselecteerde functies geen sprake is van een overschrijding van de vastgestelde beperkingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft naar aanleiding van een herberekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage op 19 april 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen waarin is bepaald dat appellante per 3 augustus 2020 36,01% arbeidsongeschikt wordt geacht en dat aan haar per 3 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend. Aan bestreden besluit 2 is een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.

Het oordeel van de Raad

4. Het Uwv is met bestreden besluit 2 niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, zodat dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling wordt betrokken.
4.1.
Uit bestreden besluit 2 blijkt dat bestreden besluit 1 niet langer wordt gehandhaafd. Gelet hierop komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking voor zover aangevochten en dient het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd.
4.2.
Tussen partijen is nog in geschil of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2020 heeft vastgesteld op 36,01%.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 september 2021 de door appellante overgelegde medische informatie op een juiste wijze bij de medische beoordeling heeft betrokken en deze beoordeling voldoende heeft gemotiveerd.. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in de brief van Dimence van 9 december 2020 weliswaar het vermoeden wordt uitgesproken dat er bij appellante een beperkte cognitieve stoornis zou bestaan door traumatische hersenletsel zonder gedragsstoornissen, maar dat uit het NPO geen objectieve informatie hierover kon worden verkregen vanwege onderpresteren. Mede gezien het ontbreken van vastgesteld traumatisch letsel bij beeldvormend onderzoek (MRI), heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar geen gronden gezien om nog meer beperkingen aan te nemen in het persoonlijk en sociaal functioneren.
4.5.
De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. In de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie uit het NPO is geconcludeerd dat er geen betrouwbare resultaten kunnen worden verkregen omdat er aanwijzingen naar voren komen uit de symptoomvalidatietesten voor suboptimaal presteren. De informatie van de website zGT betreft algemene medische informatie welke niet ziet op de specifieke situatie van appellante.
Urenbeperking
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 september 2021 aanleiding gezien voor het aannemen van een urenbeperking. Uit de verkregen medische gegevens in bezwaar, met name de informatie van Dimence van 9 december 2020, bleek dat bij appellante sprake is van een kwetsbaar stemmingsevenwicht en dat bij het oppakken van nieuwe activiteiten het risico bestaat dat appellante uit het lood raakt als dit niet langzaam wordt ingevlochten. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanuit preventief oogpunt een urenbeperking aangenomen van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag (tot incidenteel 5 uur per dag) en ongeveer 20 uur per week (20-22 uur per week). In wat appellante daartegen heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen aanleiding gezien dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Appellante heeft haar standpunt ook niet met aanvullende medische gegevens onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 september 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van vragen van de Raad in de rapporten van 5 april 2024 en 28 mei 2024 voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 22 oktober 2020 aangegeven dat er geen sprake mag zijn van een zeer drukke omgeving, als een drukke kantoortuin of een druk perron, met harde onverwachte geluiden waarop appellante niet kan anticiperen door bijvoorbeeld geluidsbescherming op te zetten. Een arbeidskundig analist heeft nader gemotiveerd dat in de functie van Samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) geen sprake is van een hectische omgeving en dat geluidprikkels niet voorkomen. Ook heeft de arbeidskundig analist toegelicht dat in de functie van Productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) sprake is van een rustige werkomgeving die vergelijkbaar is met een kantoor of laboratorium. Medewerkers zijn op hun eigen werk gefocust, er wordt niet heen en weer gelopen en de sfeer is rustig. Dit geldt volgens de arbeidskundig analist eveneens voor de functie van Medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140). In deze functie wordt gewerkt in een rustige kantoortuin waarbij iedere werknemer op zijn eigen plek bezig is met zijn eigen taak. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het beoordelingspunt afleiding door activiteiten van anderen (1.8) niet wordt overschreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 slaagt niet.
6. Door vernietiging van de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten en de vernietiging van bestreden besluit 1 komt appellante in aanmerking voor de door haar betaalde proceskosten en griffierecht in hoger beroep. De proceskosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.312,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde per punt van € 875,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.312,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.M. Snellenberg