ECLI:NL:CRVB:2024:1991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
22/44 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de ZW-uitkering van appellante en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de ZW-uitkering van appellante per 23 februari 2020 door het Uwv. Appellante betwist de intrekking en stelt dat zij psychisch en lichamelijk verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft psychiater prof. dr. G.F. Koerselman ingeschakeld als deskundige om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeert dat de beperkingen van appellante adequaat zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2020 en dat er geen reden is voor een urenbeperking op energetische of preventieve gronden. De Raad volgt het oordeel van de deskundige en oordeelt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft ingetrokken. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en dat de door appellante ingebrachte rapporten van het Expertise Instituut niet leiden tot een ander oordeel. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

22/44 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2021, 21/213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 23 februari 2020 heeft ingetrokken. Volgens appellante is zij op psychisch en lichamelijk gebied verdergaand beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Appellante heeft een contraexpertise van het Expertise Instituut ingestuurd. De Raad heeft psychiater Koerselman als deskundige ingeschakeld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
Het onderzoek is na de zitting heropend, waarna de Raad psychiater prof. dr. G.F. Koerselman als deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek.
De deskundige Koerselman heeft op 24 november 2023 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben op de rapporten gereageerd en nadere stukken ingestuurd.
Vervolgens heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 10 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer. Het Uwv heeft zich – met voorafgaand bericht – niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante die werkzaam was als jongerenwerker via Randstad Uitzendbureau en als woonbegeleider bij [naam stichting] heeft zich op 22 augustus 2018 en 29 augustus 2018 ziekgemeld met psychische klachten.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 21 november 2019 op een spreekuur gezien. Deze arts heeft appellante arbeidsongeschikt geacht voor haar werk als woonbegeleider en jongerenbegeleider. Deze arts heeft appellante beperkt geacht op persoonlijk en sociaal vlak en voor ’s nachts werken en heeft geen aanleiding gezien een urenbeperking aan te nemen. De beperkingen van appellante heeft hij neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2019.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 21 januari 2020 vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 73,14% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.4.
Bij besluiten van 22 januari 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 23 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.5.
Het Uwv heeft bij besluit van 10 december 2020 het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 22 januari 2019 ongegrond verklaard. Aan deze besluiten liggen ten grondslag rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 november 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML van 14 oktober 2020 opgesteld, waarin hij in verband met astma en een allergie voor tomaten aanvullende beperkingen heeft aangenomen.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige gevolgd en heeft toegelicht dat ondanks de aangescherpte beperkingen de – eerder door de primaire arbeidsdeskundige – geselecteerde functies met de hoogste lonen de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op de zitting van de rechtbank op 3 november is gebleken dat de huidige situatie van appellante is verslechterd, waarvoor zij momenteel onder medische behandeling is en zich opnieuw heeft ziekgemeld. Dat neemt volgens de rechtbank niet weg dat appellante in beroep de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet heeft bestreden. De rechtbank heeft verder geoordeeld niet te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, waarbij de datum in geding van 23 februari 2020 bepalend is. Verder hebben de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Het standpunt van appellante dat in de functie van Snackbereider (handmatig) haar belastbaarheid wordt overschreden, omdat ze allergisch is voor tomaten, heeft de rechtbank verworpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na onderzoek gesteld dat in geen van de functies, ook niet in de functie snackbereider, wordt gewerkt met tomaten. Appellante heeft dit, anders dan met de algemene stelling dat tomaat een veelgebruikt ingrediënt in snacks is, niet weersproken. Hierover heeft het Uwv ter zitting nog toegelicht dat de werkzaamheden in deze functie bestaan uit het verzamelen van ingrediënten en het inpakken van snacks.
Het standpunt van appellante
3.1.
In hoger beroep heeft appellante een rapport van het Expertise Instituut van 21 juli 2022 van verzekeringsarts P.J.A.J van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin ingestuurd. Volgens Van Amelsfoort is bij appellante sprake van een psychiatrisch beeld van meer ernstige aard dan door het Uwv is aangenomen omdat sprake is van een mogelijke bipolaire stemmingsstoornis, een matig ernstige depressie, evidente PTSS-verschijnselen, angst en stressklachten en mogelijke persoonlijkheidsproblematiek. Daardoor is appellante verdergaand beperkt op persoonlijk functioneren dan het Uwv heeft aangenomen en geldt op energetische en preventieve gronden een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Daarnaast dienen er in verband met linker elleboogklachten en allergieën aanvullende beperkingen aangenomen te worden. Vervolgens heeft Overduin geconcludeerd dat gelet op de door Van Amelsfoort vastgestelde beperkingen de door het Uwv geselecteerde functies voor appellante niet geschikt zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft zich – onder verwijzing naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 september 2020 – op het standpunt gesteld dat het rapport van het Expertise Instituut van 21 juli 2022 niet leidt tot een ander standpunt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 23 februari 2020 heeft beëindigd omdat zij op 23 februari 2020 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
4.2.
Gelet op de uiteenlopende visies van appellante en het Uwv heeft de Raad aanleiding gezien psychiater professor Koerselman als deskundige in te schakelen.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor.
4.4.
Het rapport van de deskundige professor Koerselman van 24 november 2023 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent en komt de Raad overtuigend voor. Koerselman heeft appellante psychiatrisch onderzocht, en de beschikbare (medische) gegevens en het rapport van het Expertise Instituut van 21 juli 2022 bij zijn beoordeling betrokken. Koerselman heeft op de hem gestelde vragen duidelijk antwoord gegeven en heeft geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding van 23 februari 2020 sprake was van een aanpassingsstoornis (van matige ernst) met symptomen van emoties en gedrag, dat de daarvoor geldende beperkingen adequaat zijn weergegeven in de FML van 14 oktober 2020 en dat er redelijkerwijs geen sprake was van een urenbeperking op energetische of preventieve gronden.
4.5.
Van Amelsfoort heeft op 19 juni 2024 gesteld dat er in medisch opzicht niets is in te brengen tegen het rapport van Koerselman maar dat hij zich wel afvraagt waar de energetische klachten (waardoor een urenbeperking moet gelden) dan wel uit voortkomen nu die blijkbaar niet uit de psychiatrische problematiek voortkomen. Deze reactie leidt niet tot een ander oordeel nu Van Amelsfoort is teruggekomen van het in zijn rapport van 21 juli 2022 door hem vastgestelde ernstig psychiatrisch beeld op grond waarvan hij een urenbeperking heeft aangenomen.
4.6.
Wat betreft de lichamelijke beperkingen oordeel de Raad als volgt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn oordeel – zoals verwoord in zijn rapport van 1 september 2022 – dat de door Van Amelsfoort vastgestelde aanvullende beperkingen als gevolg van elleboogklachten op de datum in geding niet gelden. Volgens de verzekeringsarts zijn deze klachten eerst na de datum in geding en wel op 3 maart 2020 door de huisarts beschreven en was toen sprake van een slechts minimaal afwijkend beeld en een normale beweeglijkheid.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 14 oktober 2020 een beperking aangenomen voor stof, rook, gassen en dampen in verband met astma. Van Amelsfoort heeft de door hem gestelde extra beperkingen in verband met een allergie voor pollen, huisstofmijt, kat en hond niet medisch onderbouwd. Ook in de informatie van de behandelend sector ziet de Raad hiervoor geen aanknopingspunten.
4.7.
Wat betreft de grond dat van de bij appellante recent vastgestelde diagnose MS – zoals blijkt uit de brief van de neuroloog dr. K.R.I.S. Dorresteijn van 17 april 2024 – in redelijkheid ook al sprake was op de datum in geding, wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 30 april 2024 overwogen dat de door neuroloog Dorresteijn beschreven episode in 2018 van veranderd zicht en de andere vanaf 2021 beschreven klachten niet tot een aanpassing van de FML leiden en dat sprake was van een tijdelijke oogklacht. Oog/visusklachten zijn volgens deze verzekeringsarts namelijk daarna en met name rond de datum in geding niet gedocumenteerd. Hij heeft daarvoor ook verwezen naar het huisartsenjournaal. Verder wijst de Raad er op dat Van Amelsfoort in zijn aanvullende rapport van 19 juni 2024 heeft bevestigd dat de diagnose MS is vastgesteld ver na de datum in geding, de MS niet de oorzaak van de uitval van appellante was en dat hij bij zijn onderzoek op 19 juli 2022 geen aanwijzingen heeft gevonden voor MS.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M. Reith