ECLI:NL:CRVB:2024:1970
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, met ingang van 27 januari 2020 (Amber-beoordeling) en met ingang van 24 januari 2022 (Einde wachttijd-beoordeling). Appellante stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad volgt de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv en concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
Het procesverloop begint met de ziekmelding van appellante op 14 december 2009 wegens rugklachten. Na een eerdere WIA-uitkering, die in 2018 werd beëindigd, heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en heeft haar arbeidsongeschiktheid op 0% vastgesteld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 5 september 2024 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. Y. Kayabasi, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af.