ECLI:NL:CRVB:2024:196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23/8 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschil over medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 juni 2021. Appellant, die voorheen als koerier werkte, had zich op 9 maart 2020 ziekgemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij een arts appellant belastbaar achtte met inachtneming van bepaalde beperkingen, heeft het Uwv besloten de ZW-uitkering te beëindigen omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 december 2023, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A. el Idrissi, en het Uwv door drs. J.C. van Beek. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, in stand gelaten. De rechtbank had geoordeeld dat er geen onvolledig beeld was van de medische situatie van appellant en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd waarom er geen zwaardere beperkingen aangenomen hoefden te worden. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zouden wijzen op verdergaande beperkingen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de beslissing van de rechtbank. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

23/8 ZW
Datum uitspraak: 24 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 november 2022, 21/6045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per
1 juni 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om de door het Uwv geduide functies te vervullen zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 december 2023. Voor appellant is verschenen mr. El Idrissi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als koerier voor gemiddeld 39,84 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 maart 2019 geëindigd. Per 9 maart 2020 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 april 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 juni 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 3 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier nog relevant, het volgende overwogen.
2.1.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht waarom de psychische klachten van appellant niet zo ernstig zijn dat meer of zwaardere beperkingen aangenomen hadden moeten worden op de items 1.1, 1.2 en 1.3 van de FML. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de klachten van appellant niet voldoende objectiveerbaar zijn om op item 3.6 van de FML een beperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tot slot gemotiveerd aangegeven dat, aangezien niet is voldaan aan de standaard Duurbelasting in Arbeid, er geen indicatie is om een urenbeperking aan te nemen om overbelasting van appellant te voorkomen. Appellant heeft geen medische gegevens verstrekt die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de FML.
2.2.
Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belasting van de geduide functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank heeft daarbij met betrekking tot de functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) overwogen dat dit een reservefunctie betreft. De tegen deze functie gerichte gronden kunnen – aangezien de overige functies standhouden – naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De functie mocht evenwel geduid worden, zoals de arbeidsdeskundige genoegzaam uiteen heeft gezet in haar rapport van 3 november 2021.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zich herhaald op het standpunt gesteld dat bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Zo zijn er ten onrechte geen beperkingen aangenomen op de items 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren in het dagelijks functioneren) en 3.6 (geluidsbelasting). Ook is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen, waardoor alle geduide functies ongeschikt zijn. De functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) is daarbij ook ongeschikt omdat hierbij zijn belastbaarheid wordt overschreden voor wat betreft item 1.8 (afleiding door anderen).

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven. Hij voegt daar nog aan toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat verdergaande beperkingen in de FML moeten worden aangenomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) N. van der Horn

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.