ECLI:NL:CRVB:2024:1959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24/255 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv per 28 oktober 2021. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen en dat haar ZW-uitkering dus in stand moet blijven. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de beslissing van het Uwv. Appellante heeft zich ziekgemeld op 28 september 2020 en heeft sindsdien een ZW-uitkering ontvangen. Na een beoordeling door een arts van het Uwv is vastgesteld dat appellante belastbaar is, met inachtneming van haar beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de rapporten van haar verzekeringsarts, gewogen, maar komt tot de conclusie dat het Uwv de belastbaarheid van appellante niet heeft overschat. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/255 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 december 2023, 22/1518 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 28 oktober 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.H.M.M. Kusters hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kusters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker welzijn voor twintig uur per week. Op 28 september 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante per 1 april 2021, aansluitend aan het einde van haar dienstverband per 31 maart 2021, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft met appellante een spreekuur plaatsgevonden met een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 september 2021 de ZWuitkering van appellante met ingang van 28 oktober 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 10 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 september 2021 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van 20 mei 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 juni 2022 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 9 juni 2022 een aantal beperkingen toegevoegd aan de FML. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond gezien om naast de urenbeperking van maximaal vier uur per dag en maximaal twintig uur per week, aanvullende beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de gewijzigde FML van 9 juni 2022 de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze ongewijzigd passend zijn te achten voor appellante.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluitvorming van het Uwv zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat partijen in voldoende mate de gelegenheid hebben gehad om bewijsmateriaal aan te dragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de lichamelijke en psychische klachten van appellante bekend zijn bij het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare medische informatie kenbaar en inzichtelijk meegenomen in de heroverweging en de door de primaire arts aangenomen beperkingen deels overgenomen en waar nodig verder aangescherpt. Appellante heeft in beroep rapporten van 25 november 2022 en 18 april 2023 van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts, F. Sheikkariem, ingediend. Sheikkariem is tot de conclusie gekomen dat voor appellante meer beperkingen moeten worden aangenomen wegens haar vermoeidheidsklachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op logische en navolgbare wijze heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de door Sheikkariem vastgestelde extra beperkingen over te nemen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals appellante heeft verzocht. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar lichamelijke en psychische klachten heeft onderschat. Appellante heeft vooral last van ernstige vermoeidheidsklachten sinds een COVID-19 besmetting in maart 2020. Volgens appellante dienen er, naast de urenbeperking van ongeveer twintig uur per week, meer beperkingen te worden aangenomen wegens haar vermoeidheidsklachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar het door haar in beroep overgelegde rapporten van 25 november 2022 en 18 april 2023 van verzekeringsarts Sheikkariem. Aangezien het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat, acht appellante zich ook niet in staat om de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies te verrichten. Volgens appellante wordt haar belastbaarheid in de functies op specifiek benoemde punten overschreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat, verwezen naar de door haar in beroep ingediende rapporten van 25 november 2022 en 18 april 2023 van verzekeringsarts Sheikkariem. Volgens Sheikkariem is appellante wegens haar longklachten, in combinatie met de vermoeidheid bij een status na COVID-19 en een licht obstructief slaapapneu syndroom, beperkt voor fysiek zware inspanningen in het algemeen, en niet alleen voor zeer zware fysieke inspanning, zoals door het Uwv is vastgesteld. Hierbij heeft Sheikkariem in aanmerking genomen dat bij het lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuurcontact op 14 oktober 2022 een piepende ademhaling waarneembaar was na lichte fysieke inspanning. Daarnaast heeft Sheikkariem appellante aanvullend beperkt geacht in de rubrieken persoonlijk functioneren (rubriek 1), fysieke omgevingseisen (rubriek 3), dynamische handelingen (rubriek 4) en statische houdingen (rubriek 5). Sheikkariem heeft geen aanleiding gezien om naast deze aanvullende beperkingen een verdergaande urenbeperking aan te nemen.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met rapporten van 26 januari 2023 en 22 mei 2023 gereageerd op het standpunt van Sheikkariem en gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om dit standpunt te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 januari 2023 toegelicht dat de brief van de longarts van 16 mei 2022, waarin is vermeld dat bij appellante mogelijk sprake is van ademdysregulatie wegens een positieve hyperventilatietest, is meegenomen in de heroverweging in bezwaar. De beperkingen die voor appellante zijn aangenomen, zijn naar mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend bij de matig ernstige hyperreactiviteit. De piepende ademhaling die Sheikkariem heeft waargenomen tijdens het spreekuurcontact contact op 14 oktober 2022 is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep diagnostisch niet direct relevant. Relevant is of sprake was van ademnood, wat niet is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding om appellante beperkt te achten voor fysiek zware arbeid in het algemeen. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de brief van 16 mei 2022 van de longarts blijkt dat appellante in december 2021 een test heeft gedaan waarmee de longfunctie wordt gemeten; de uitslag van deze test was normaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd dat met de door Sheikkariem genoemde overprikkeling van appellante door lawaai rekening is gehouden door een beperking aan te nemen voor het werken in een zeer rumoerige omgeving. Ook voor het oorsuizen van appellante is een beperking aangenomen. Voor de door Sheikkariem voorgestelde beperking dat appellante is aangewezen op werk waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid door anderen, ontbreekt naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medische grondslag. Hetzelfde geldt voor een beperking wegens veelvuldige deadlines en productiepieken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de heroverweging in bezwaar meegewogen dat astma verhoogd kan optreden wegens stress. Appellante heeft echter geen algemeen astmabeeld maar een allergisch type, zij is allergisch voor pollen. Hiervoor is ook een beperking aangenomen. Als appellante niet met pollen in aanraking komt, is geen astmatische aanval te verwachten. Bovendien zal bij appellante geen stresserende overbelasting optreden als de belasting in een functie binnen de voor haar vastgestelde beperkingen blijft. Voor een beperking voor het dragen van een mondmasker en beschermende kleding bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische grondslag omdat uit de stukken niet blijkt dat appellante een specifieke angststoornis heeft op dit vlak. Ook de luchtwegklachten van appellante zijn niet dusdanig dat voor het dragen van een mondmasker en beschermende kleding een beperking moet worden aangenomen. Tot slot ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om een beperking aan te nemen voor overgangen tussen hitte en kou. Omdat appellante al beperkt is geacht voor het werken in hitte en kou, zullen de betreffende overgangen tijdens het werk niet voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat er geen grond is om naast de urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week, aanvullende beperkingen voor appellante aan te nemen. Deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk gemotiveerd en kan worden gevolgd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 9 juni 2022.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv, uitgaande van de juistheid van de FML van 9 juni 2022, voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies van huishoudelijk medewerker (SBC-code 372060), assemblagemedewerker (SBCcode 267041) en medewerker atelier en gordijnen (SBC-code 111160) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Met de rapporten van 23 september 2021 en 9 juni 2022 van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv inzichtelijk gemotiveerd dat de belasting in de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies binnen de belastbaarheid van appellante blijft.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering met ingang van 28 oktober 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.