ECLI:NL:CRVB:2024:1957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24/473 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 16 augustus 2022. Appellante, die voor het laatst als administratief medewerker werkte, had zich op 31 mei 2021 ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten en later met rug- en bekkenklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 11 augustus 2022, werd appellante geschikt geacht voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 29 december 2022. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 12 januari 2024, waarop appellante hoger beroep aantekende.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 september 2024 behandeld. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gronden waren ingediend door appellante die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellante geen medische beperkingen had die haar beletten haar eigen werk te verrichten. Daarom werd de beëindiging van de ZW-uitkering in stand gehouden en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.

Uitspraak

24/473 ZW
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2024, 23/1049 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 16 augustus 2022 heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kruik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor 36 uur per week. Op 31 mei 2021 heeft zij zich ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij ontving vanaf 7 juni 2021 tot 29 september 2021 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Aansluitend meldde zij zich op 29 september 2021 ziek met rug- en bekkenklachten en spanningsklachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante op 11 augustus 2022 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor haar eigen werk. Bij besluit van 11 augustus 2022 is aan appellante medegedeeld dat de ZW-uitkering per 16 augustus 2022 wordt beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 29 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en appellante op het spreekuur gezien waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op een hoorzitting van 12 december 2022 gezien. Ook heeft hij kennisgenomen van de in bezwaar overgelegde medische informatie, te weten een radiologieverslag van 22 oktober 2022 en de aanvraag voor behandeling van fysiotherapie van 2 november 2022. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geschreven dat de verzekeringsarts geen afwijkingen kon vaststellen en dat een bevestiging hiervan is te vinden in de overgelegde medische informatie. Het MRI-onderzoek heeft bij de leeftijd passende veranderingen van de wervelkolom laten zien. Voor de armklachten geldt feitelijk hetzelfde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat appellante normaal belastbaar is en heeft hierbij in aanmerking genomen dat het eigen werk van appellante fysiek licht werk betreft. De zwaarste taak was het per openbaar vervoer wegbrengen van poststukken en lichte pakketjes. Met betrekking tot het carpaal tunnel syndroom (CTS) heeft de rechtbank overwogen dat in de journaalregels van 19 februari 2023, dus ruim na de datum in geding, staat vermeld dat appellante klachten heeft die kunnen passen bij CTS. Verder heeft het huisartsenjournaal met name betrekking op de rugklachten. De rechtbank kan uit de door appellante overgelegde informatie derhalve niet opmaken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een onjuiste gezondheidssituatie is uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom appellante per de datum in geding arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij voert aan dat zij sinds 31 mei 2021 ziek is. Zij ervaart forse rug- en bekkenklachten en spanningsklachten. Het eigen werk is dusdanig inspannend dat appellante het nog steeds niet kan vervullen. Appellante moest de gehele dag door lopen, staan en zitten en veel bukken, knielen en/of hurken, alsook vaak reiken boven schouderhoogte. Tevens moest zij snel, geordend en geconcentreerd werken. Appellante sjouwde dagelijks met pakketten en goederen voor op een voor haar onpraktische wijze, namelijk met het openbaar vervoer. Appellante benadrukt dat het tillen en dragen van diverse kleinere pakketten ook een groot gewicht kan opleveren en dat dit extra belastend is als zij bij het vervoer te maken heeft met oncontroleerbare omstandigheden. Ook het verwerken van post is te belastend omdat het precisie vergt. Appellante nam en neemt medicatie en volgt fysiotherapie. Ook heeft zij contact met de huisarts en de neuroloog en krijgt zij begeleiding van een maatschappelijke welzijnsorganisatie vanuit een WMOvoorziening. Dit impliceert een gebrek aan zelfredzaamheid. De pijnklachten openbaren zich met name aan de gehele rechterzijde van het lichaam. Als gevolg van de tintelingen heeft zij ook geen regelmatig slaappatroon. Bij de pijnpoli adviseert men haar in ieder geval om injecties te nemen, hetgeen echter niet samengaat met de thans nog door appellante genomen medicatie. Appellante verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige, bijvoorbeeld een neuroloog, te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Medische beoordeling
4.1.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gronden ingediend of haar standpunt met nieuwe medische stukken onderbouwd. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze.
4.1.2.
Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen omdat de hiervoor noodzakelijke twijfel over de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
4.2.
De Raad is tot het oordeel gekomen dat appellante terecht geschikt is geacht voor haar eigen werk. Appellante heeft in een door haar op 15 juli 2021 ingevulde vragenlijst geschreven dat zij in dienst kwam op 1 februari 2021 en zich ziekmeldde op 31 mei 2021. Zij heeft ook aangegeven dat zij tijdens haar werk niet hoefde te lopen en/of staan, niet hoefde te tillen en dragen, niet hoefde te knielen en bukken en niet hoefde te reiken boven schouderhoogte. Zij hoefde weinig geconcentreerd te werken. Het Uwv heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat appellante geen medische beperkingen heeft die appellante beletten haar eigen werk te verrichten.
4.3.
Aangezien appellante volledig geschikt is voor haar eigen werk, is de ZW-uitkering terecht beëindigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding wordt bij deze uitkomst afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.B. Vrugt