ECLI:NL:CRVB:2024:1957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 16 augustus 2022. Appellante, die voor het laatst als administratief medewerker werkte, had zich op 31 mei 2021 ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten en later met rug- en bekkenklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 11 augustus 2022, werd appellante geschikt geacht voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 29 december 2022. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 12 januari 2024, waarop appellante hoger beroep aantekende.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 september 2024 behandeld. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gronden waren ingediend door appellante die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellante geen medische beperkingen had die haar beletten haar eigen werk te verrichten. Daarom werd de beëindiging van de ZW-uitkering in stand gehouden en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.