ECLI:NL:CRVB:2024:1954
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 10 december 2018, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de rechtbank Oost-Brabant eerder het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard.
De Raad heeft een deskundige benoemd die op 6 april 2024 een rapport heeft uitgebracht. Deze deskundige concludeerde dat appellant op de datum in geding geen situatie van geen benutbare mogelijkheden had en dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. De deskundige heeft ook opgemerkt dat de door appellant aangevoerde psychische klachten niet voldoende onderbouwd waren om tot een andere conclusie te komen. De Raad heeft het deskundigenrapport als overtuigend beschouwd en heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, tot een bedrag van € 3.062,50, en dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024.