ECLI:NL:CRVB:2024:1948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
23/1346 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om appellant te begeleiden bij re-integratie als zelfstandig ondernemer

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer. Appellant, die sinds 2000 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in 2022 een werkplan Wajong ontvangen waarin het Uwv heeft besloten hem niet te begeleiden bij het opstellen van een bedrijfsplan en het verkrijgen van financiële steun. De rechtbank Rotterdam heeft het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant te begeleiden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant beschikt over duurzaam arbeidsvermogen, maar dat het werken als zelfstandig ondernemer niet passend is gezien zijn beperkingen. De Raad onderschrijft de motivering van het Uwv dat appellant begeleiding nodig heeft in een gestructureerde werkomgeving en dat de verantwoordelijkheden van een zelfstandig ondernemer te veel stress en onvoorspelbaarheid met zich meebrengen.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van het Uwv om appellant te begeleiden bij het starten als zelfstandig ondernemer in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1346 WAJONG
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2023, 22/2168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de weigering van het Uwv in het werkplan Wajong van 19 januari 2022 om appellant te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer en bij het opstellen van een bedrijfsplan en het verschaffen van financiële steun voor de aanschaf van goederen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant voor zijn re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Inleiding

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1982, ontvangt sinds [geboortedatum] 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. In het kader van de herindeling bij volledig en duurzaam arbeidsongeschikte Wajong-uitkeringsgerechtigden door de inwerkingtreding van de Participatiewet heeft het Uwv in 2016 geconcludeerd dat appellant (duurzaam) niet beschikt over arbeidsvermogen. Naar aanleiding van een melding van appellant in 2018 dat zijn situatie is gewijzigd heeft het Uwv bij besluit van 19 december 2018 beslist dat appellant (duurzaam) over arbeidsvermogen beschikt. Een verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat hij ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Per 20 april 2020 heeft het Uwv appellant bij de re-integratie ondersteund door middel van een ‘Werkfit maken-traject’ bij Reakt/Parnassia Groep. Dit traject is tussentijds beëindigd op 12 maart 2021.
1.3.
Op 19 januari 2022 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv een werkplan Wajong (werkplan Wajong) voor de re-integratie van appellant vastgesteld. In het werkplan Wajong is de verplichting neergelegd dat appellant een Individuele Plaatsing- en Steun traject (IPStraject) zal volgen. Verder heeft het Uwv in het werkplan Wajong beslist dat hij appellant niet zal begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer gelet op de bij appellant door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige vastgestelde beperkingen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 2 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het werkplan Wajong ongegrond verklaard.
1.5.
In beroep heeft het Uwv een aanvullend verweerschrift ingebracht. Daarin heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts van 13 november 2022, een rapport van een arbeidsdeskundige van 9 februari 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 februari 2023.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant en de opdracht het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich in het werkplan Wajong terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gehouden is appellant voor de re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer en het bieden van hulp bij het opstellen van een bedrijfsplan en het verschaffen van financiële steun voor de aanschaf van goederen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
2.2.
Het Uwv is in het aanvullend verweerschrift teruggekomen op de verplichting voor appellant tot het volgen van een IPS-traject. Het bestreden besluit, voor zover betreffende dit onderdeel van het werkplan Wajong, is onzorgvuldig tot stand gekomen. Gelet hierop moet het Uwv het griffierecht aan appellant vergoeden en krijgt appellant ook een vergoeding van zijn proceskosten.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft het Uwv zijn weigering in het werkplan Wajong om appellant voor de re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer gehandhaafd. In het werkplan Wajong is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat het werken als (zelfstandig) ondernemer niet passend is voor appellant gelet op de door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bij hem vastgestelde beperkingen. In beroep heeft het Uwv een actuele medische en arbeidskundige beoordeling ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van
16 februari 2023 voldoende heeft toegelicht dat de belastbaarheid van appellant bij het werken als (zelfstandig) ondernemer wordt overschreden. De enkele stelling van appellant dat hij reeds als (zelfstandig) ondernemer werkt en slechts hulp nodig heeft bij het opstellen van een bedrijfsplan en het behalen van een rijbewijs is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het gemotiveerde oordeel van de arbeidsdeskundigen te weerleggen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd hem voor de re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer en hem te helpen bij het opstellen van een bedrijfsplan, het behalen van zijn rijbewijs en het verschaffen van financiële steun voor de aanschaf van goederen. Volgens appellant kunnen ook de huidige medische en arbeidskundige beoordeling de conclusie van het Uwv niet dragen. Appellant heeft aangevoerd dat ten onrechte opnieuw is uitgegaan van onjuiste informatie uit het verleden en dat onvoldoende rekening is gehouden met de ernst en omvang van zijn werkelijke problematiek. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat zijn huidige mogelijkheden onderbelicht zijn gebleven en dat ten onrechte geen verantwoordelijkheid is genomen voor het volgens appellant laakbare gedrag van Parnassia in het kader van het Werkfit-traject.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv zijn weigering om appellant voor zijn re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer in het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Met het werkplan Wajong heeft het Uwv vastgesteld dat appellant voor de re-integratie geen recht heeft op begeleiding door hem bij het starten als (zelfstandig) ondernemer.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv dit voldoende heeft gemotiveerd omdat het werken als (zelfstandig) ondernemer niet passend is voor appellant gelet op de door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bij appellant vastgestelde beperkingen, wordt onderschreven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
Uit het werkplan Wajong volgt dat een verzekeringsarts bij de hiervoor in 1.2 vermelde herindeling Wajong, waarbij is geconcludeerd dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste één uur aaneengesloten kan werken, de volgende beperkingen in arbeid bij appellant heeft vastgesteld: het inschatten van eigen mogelijkheden. Appellant heeft de neiging zijn mogelijkheden te overschatten. Daarnaast is appellant beperkt geacht in het omgaan met stress en het omgaan met nieuwe situaties. Voorwaarden voor werk bij appellant zijn: werk moet niet te ingewikkeld zijn, waarbij op voorhand duidelijk moet zijn wat appellant moet doen. Het werk moet ook voldoende structuur met zich brengen. Appellant zal instructie moeten krijgen. Verder moet er geen sprake zijn van ingewikkelde sociale interacties, waarbij appellant op onverwachte gebeurtenissen moet reageren. In een rapport van 13 november 2022 heeft een verzekeringsarts de conclusie dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste één uur aaneengesloten kan werken gehandhaafd. In het rapport heeft de verzekeringsarts de volgende beperkingen in arbeid bij appellant vastgesteld: appellant heeft moeite om voldoende structuur in zijn dagelijkse routinehandelingen te brengen. Appellant kan praktisch handelen snel aanleren als hij duidelijk instructie krijgt. Complexe vaardigheden zullen langere tijd vergen en naar verwachting te veel stress bij appellant geven. Appellant overziet onvoldoende wat de gevolgen van bepaalde keuzes of uitspraken zijn. Appellant moet op een rustige manier worden benaderd om een toename van stress bij appellant en het gevoel dat hij niet gehoord wordt te voorkomen.
4.3.2.
In een rapport van 9 februari 2023 heeft een arbeidsdeskundige, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van 13 november 2022, geconcludeerd dat appellant een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en dat hij, met begeleiding, voldoende werknemersvaardigheden heeft en daarmee beschikt over (duurzaam) arbeidsvermogen. Deze conclusie van de arbeidsdeskundige heeft appellant niet bestreden. In een rapport van
16 februari 2023 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat het werken als (zelfstandig) ondernemer niet passend is voor appellant, omdat het werken als (zelfstandig) ondernemer op diverse punten de op 13 november 2022 vastgestelde belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat bij het werken als zelfstandige er sprake is van solitaire eindverantwoordelijkheid, terwijl appellant begeleiding nodig heeft bij het functioneren in een arbeidssituatie. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het werken als zelfstandige onvoorspelbaar is en meer risico oplevert dan werken in loondienst, terwijl appellant beperkt is in het hanteren van stress. Ook op dat punt wordt zijn belastbaarheid overschreden. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop gewezen dat appellant is aangewezen op werk dat voldoende structuur biedt en dat dit bij het werken als (zelfstandig) ondernemer niet aan de orde is omdat in die situatie door de ondernemer zelf structuur zal moeten worden aangebracht. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de belastbaarheid van appellant bij klantcontacten bij acquisitie en bij de dienstverlening/uitvoering wordt overschreden. Appellant heeft ook in hoger beroep geen (medische) informatie ingebracht op grond waarvan aan de conclusie van het Uwv dat de belastbaarheid van appellant voor de reintegratie bij het werken als (zelfstandig) ondernemer wordt overschreden moet worden getwijfeld. De enkele stelling dat zijn huidige mogelijkheden onderbelicht zijn gebleven is daartoe onvoldoende.
4.4.
Voor zover appellant beoogd heeft aan te voeren dat het Uwv tekortgeschoten is in de nakoming van de verplichting hem bij de re-integratie te begeleiden bij het ‘Werkfit makentraject’ bij Parnassia, wordt overwogen dat het werkplan Wajong van 2020 dat daarop ziet hier niet ter beoordeling voorligt. In deze zaak ligt ter beoordeling voor een onderdeel van het werkplan Wajong van 19 januari 2022 dat ziet op de weigering van het Uwv appellant te begeleiden bij het werken als (zelfstandig) ondernemer.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant voor zijn re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer en het bieden van hulp bij het opstellen van een bedrijfsplan en het verschaffen van financiële steun voor de aanschaf van goederen. De rechtbank heeft het Uwv terecht in zijn standpunt gevolgd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat het onderdeel van het werkplan Wajong dat ziet op de weigering van het Uwv appellant in het kader van de re-integratie te begeleiden bij het starten als (zelfstandig) ondernemer in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) L.B. Vrugt