In deze zaak gaat het om de vraag of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht is teruggekomen op een eerder besluit, waardoor appellant alsnog als verzekerd moet worden beschouwd voor de Wet langdurige zorg (Wlz). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb gehouden was om het eerdere, onjuiste besluit te herzien. De Raad stelt vast dat appellant, die in Hongarije woont, verzekerd is voor de Wlz, omdat hij in de periode van 20 oktober 2017 tot en met 6 januari 2019 een Ziektewet-uitkering ontving. De Svb is niet bevoegd om te concluderen dat appellant niet verzekerd is in Nederland als dat in strijd is met het Unierecht.
De appellant, die sinds 2011 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, heeft in 2017 de Svb gevraagd om zijn verzekeringsstatus te bevestigen na zijn verhuizing naar Hongarije. De Svb had aanvankelijk vastgesteld dat hij niet langer verzekerd was, maar kwam hierop terug na een verzoek van de appellant in 2021. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, maar de Raad bevestigt nu dat de Svb de wetgeving van Nederland correct heeft toegepast, gezien de omstandigheden van de appellant.
De Raad benadrukt dat het Unierecht bepalend is voor de verzekeringsstatus van de appellant en dat de Svb niet kan afwijken van deze regels, ook al was er eerder een fout gemaakt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.