ECLI:NL:CRVB:2024:1930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/2135 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en het belang van bankgegevens voor recht op bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering. De intrekking vond plaats na een opschorting van het recht op bijstand, die begon op 12 november 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort had de bijstandsverlening opgeschort omdat appellant de gevraagde bankgegevens niet had ingeleverd. Ondanks herhaalde verzoeken om deze gegevens, heeft appellant geen bankafschriften overgelegd van zijn rekeningen bij de ABN AMRO-bank en Bunq-bank binnen de gestelde termijn.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant voerde aan dat de bankgegevens niet relevant waren voor het vaststellen van zijn recht op bijstand en dat hij door ziekte niet in staat was om de gegevens tijdig in te leveren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de bankgegevens wel degelijk van belang zijn voor het vaststellen van de hoogte van eventuele inkomsten en het vermogen van appellant. Bovendien kon appellant niet aantonen dat zijn ziekte hem verhinderde om de gegevens tijdig aan te leveren, aangezien hij geen medische onderbouwing had overgelegd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant verwijtbaar heeft gehandeld door de gevraagde gegevens niet tijdig te verstrekken. Het hoger beroep werd afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 12 november 2021 in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23.2135 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2023, 22/5281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: M. Ramanand
De Raad heeft het hoger beroep van appellant behandeld op een zitting op 1 oktober 2024. Beide partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een intrekking vanaf 12 november 2021, de datum waarop het college eerder het recht op bijstand van appellant had opgeschort. Na bezwaar daartegen heeft het college die intrekking met een besluit van 28 september 2022 (bestreden besluit) gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant verwijtbaar de gevraagde bankgegevens van zijn rekening bij de ABN AMRO-bank en van zijn twee rekeningen bij de Bunq-bank niet heeft ingeleverd binnen de hem gegeven hersteltermijn.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat de rechtbank heeft geoordeeld en overwogen komt in de kern neer op het volgende. Appellant heeft de gevraagde bankgegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn verstrekt. Hiervan kan hem een verwijt worden gemaakt. Anders dan appellant heeft aangevoerd zijn de gevraagde bankgegevens namelijk wel van belang voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Deze gegevens geven inzicht in de hoogte van de eventuele inkomsten van appellant en in zijn vermogen. Dit is te meer van belang omdat appellant het bestaan van de twee Bunq -rekeningen op zijn naam niet uit zichzelf had gemeld bij het college. Daarnaast heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij door ziekte niet in staat was de gevraagde stukken te verstrekken. Uit e-mailberichten in het procesdossier blijkt dat appellant in november 2021 wel kenbaar heeft gemaakt dat hij ziek was, maar die ziekte wordt niet ondersteund met medische gegevens. Ook is niet gebleken dat appellant door ziekte de gehele hersteltermijn niet in staat was de gevraagde bankgegevens over te leggen.
In hoger beroep heeft appellant, net als in beroep, aangevoerd dat het hem om de volgende redenen niet kan worden verweten dat hij de gevraagde bankgegevens niet binnen de in het opschortingsbesluit gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd. De gevraagde bankgegevens zijn niet van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het is mogelijk om het recht op bijstand vast te stellen op basis van de wel aanwezige stukken. Gezien zijn medische situatie was het voor appellant niet mogelijk om de gevraagde bankgegevens tijdig in te leveren.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat appellant aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. Hij voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep geen gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door ziekte niet in staat was om de gevraagde bankgegevens tijdig in te leveren.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking per 12 november 2021 in stand blijft.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Ramanand (getekend) W.F. Claessens