ECLI:NL:CRVB:2024:1924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
21/3652 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak na tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2021. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 28 juni 2023, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.A. Severijn, en het Uwv door mr. G.A. Vermeijden.

Tijdens de procedure heeft de Raad op 24 januari 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op 13 maart 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierop heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De Raad heeft geoordeeld dat, aangezien het Uwv volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, het Uwv op verzoek van appellant veroordeeld kan worden in de proceskosten. De proceskosten zijn vastgesteld op € 3.937,50, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 182,-. De uitspraak benadrukt de toepassing van de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat bij intrekking van het beroep wegens tegemoetkoming door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten.

Uitspraak

21/3652 WIA
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2021, 20/7588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 juni 2023. Voor appellant is
mr. Severijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.
Op verzoek van de Raad heeft appellant op 5 oktober 2023 een zienswijze gegeven.
Op 24 januari 2024 heeft de Raad tussenuitspraak gedaan, waarbij aan het Uwv is opgedragen een in het bestreden besluit vastgesteld gebrek te herstellen.
Het Uwv heeft op 13 maart 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 13 maart 2024 volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv reeds heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase moet de Raad nog slechts oordelen over de beroep en in hoger beroep gemaakte kosten.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.750,‑ in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor de aan appellant door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 3.937,50.
Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M.D.F. de Moor