ECLI:NL:CRVB:2024:1916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
24/196 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellante, die per 25 juli 2022 is vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante betwist de juistheid van deze vaststelling en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij de functie van medewerker postverzorging (intern) niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 augustus 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. O.H.G. Daane Bolier, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de functie van medewerker postverzorging in medisch opzicht passend is voor appellante. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de functie niet geschikt is, en dat de toekenning van de WGA-vervolguitkering in stand blijft.

De uitspraak van de Raad is gedaan op 3 oktober 2024, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/196 WIA
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2023, 23/951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht per 25 juli 2022 een
WGAvervolguitkering aan appellante heeft toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Hierdoor kan zij de functie van medewerker postverzorging (intern) niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nadere stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 augustus 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Daane Bolier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als serviceplanner voor 31,95 uur per week. Op
27 juli 2020 heeft zij zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 40,53%. Het Uwv heeft bij besluit van
5 juli 2022 aan appellante met ingang van 25 juli 2022 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 44,89%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgelegd in de FML van 6 maart 2023 in de rubriek fysieke omgevingseisen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML geconcludeerd dat drie geselecteerde functies niet geschikt zijn, die functies laten vervallen en nieuwe functies bijgeduid.
1.3.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Het Uwv heeft aanleiding gezien om het bestreden besluit 1 te wijzigen en te vervangen door het besluit van 7 juli 2023 (bestreden besluit 2) waarbij de WGA-vervolguitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,14%, wat heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgelegd in de FML van 29 juni 2023 op de aspecten temperatuur en temperatuurwisselingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat twee geselecteerde (reserve)functies toch niet geschikt zijn en die laten vallen. Op basis van de functies medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140), productiemedewerker textiel
(SBC-code 272043) en medewerker binderij , grafisch (SBC-code 268030) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – voor zover hier nog van belang – overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de functie van medewerker postverzorging (intern) in medisch opzicht geschikt is voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat in deze functie beschermende middelen in de vorm van mond- en neusbescherming niet voorkomen. Daarnaast heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv gevolgd dat uit de functieomschrijving niet blijkt dat in deze functie gewerkt wordt met verse inkt zodat geen sprake is van atmosferische belasting of sterke geuren. Uit de brief van de allergoloog van 22 januari 2019 blijkt dat appellante nonallergische rhinitis (polyposis nasi) heeft maar bij uitlokkende factoren wordt contact met (papier)snippers niet genoemd. Ook overigens blijkt uit die brief niet dat (contact met) papier belastend is voor appellante. Appellante heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de functie van medewerker postverzorging voor haar in medisch opzicht niet passend is. Omdat het Uwv in beroep het bestreden besluit 2 heeft genomen, heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de functie van medewerker postverzorging (intern) voldoende is gemotiveerd en voor haar in medisch opzicht geschikt is. In deze functie zijn de inkt op de poststukken en de aanwezig papiersnippers te belastend voor haar. Inkt is een uitlokkende factor voor de non-allergische rhinitis. Het maakt niet uit of sprake is van normale/droge inkt op de poststukken of van natte inkt zoals op kranten. De toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij beoordelingspunt 3.5 (stof, rook, gassen en dampen) is te beperkt. Over de papiersnippers heeft appellante aangevoerd aan dat in de functie sprake is van het machinaal openen van brieven en dat er wordt gewerkt met snijmachines. Bij de verwerking van poststukken zal daarom sprake zijn van papiersnippers/vezels. De allergoloog heeft in de brief van 22 januari 2019 een nietlimitatieve opsomming van uitlokkende factoren genoemd. Dat papier(snippers) daarin niet wordt genoemd betekent niet dat het geen uitlokkende factor is. Om haar standpunt te onderbouwen heeft appellant een uitdraai uit een huisartsenjournaal uit 2024 ingebracht. Hierin worden een aantal uitlokkende factoren benoemd waaronder papiersnippers en inkt. Verder verwijst appellante naar de patiëntenfolder van Bernhoven waarin wordt geschreven dat bij niet-allergische rhinitis feitelijk alles een uitlokkende factor kan zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 maart 2024 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot het toekennen van een WGAvervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Er zijn geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vanwege de non-allergische rhinitis diverse beperkingen aangenomen in de rubriek fysieke omgevingseisen. In zijn rapport van 12 maart 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante niet met medisch objectiveerbare informatie heeft onderbouwd dat ook droge inkt en papiersnippers voor haar uitlokkende factoren zijn. Uit de brief van de internist-allergoloog van 22 januari 2019 volgt dat appellante verschillende uitlokkende factoren heeft genoemd, maar niet (droge) inkt en papiersnippers. Uit die brief blijkt dat appellante last heeft van temperatuurverschillen, geuren (etenswaren en dranken) en dampen (rook en parfum). Verder blijkt uit die brief dat appellante geen allergie heeft voor inhalatie allergenen (kleine deeltjes die in de lucht zweven).
4.3
Ook de patiëntenfolder van Bernhoven en het huisartsenjournaal bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op 25 juli 2022. Appellante is op 4 januari 2024 bij de huisarts geweest en heeft toen aangegeven dat ze veel last heeft van aspecifieke prikkels, zoals papiersnippers en droge inkt. Het huisartsenjournaal is opgemaakt volgens de SOEP-structuur en de aspecifieke prikkels zijn genoemd achter de S. De S staat voor subjectief en betekent dat appellante hier zelf melding van heeft gemaakt bij de huisarts. Waarnemingen van de huisarts of andere zorgverleners (O) of duiding van de klachten (E) worden niet vermeld. Bovendien ziet het huisartsenjournaal op een spreekuurcontact van ver na de datum in geding en appellante heeft op de zitting gezegd dat haar klachten zijn verergerd. In de patiëntfolder van Bernhoven worden in zijn algemeenheid de niet-allergische prikkels die iemand kan ervaren beschreven, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat drukinkt of papiersnippers specifiek voor appellante uitlokkende factoren zijn.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Ook al zouden papiersnippers voor appellante een uitlokkende factor zijn vanwege de stof die dan vrij zou komen, dan leidt dit nog niet tot een ander oordeel, omdat niet is onderbouwd dat papiersnippers in de functie van medewerker postverzorging (intern) voorkomen. Uit de functieomschrijving blijkt immers niet dat in deze functie sprake is van papiersnippers. Bij deze functie wordt ook geen signalering gegeven op het item 3.5. Uit de enkele vermelding in de functieomschrijving dat brieven machinaal met een snijmachine worden geopend kan niet worden afgeleid dat sprake is van papiersnippers waarbij stofdeeltjes/vezels in de lucht terecht komen die voor appellante te belastend zijn. In dit verband wordt nog gewezen op de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, waarin de Raad heeft geoordeeld dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. [1] Hiervan is in dit geval geen sprake. De grond dat de functie van medewerker postverzorging (intern) niet geschikt is voor appellante slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WGA-vervolguitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.