ECLI:NL:CRVB:2024:1912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
22/953 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding en niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2024 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 februari 2022, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend en het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, dat op 11 mei 2023 voor het eerst op zitting is behandeld. Tijdens deze zitting heeft appellante de gelegenheid gekregen om haar stellingen nader te onderbouwen. Op 11 juli 2024 is het verzet opnieuw behandeld, waarbij appellante en haar gemachtigde digitaal aanwezig waren, terwijl het Uwv fysiek vertegenwoordigd was.

De Raad heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 21 maart 2022 eindigde, maar dat het beroepschrift pas op 30 maart 2022 door de Raad is ontvangen. Appellante heeft geen overtuigende onderbouwing gegeven voor de termijnoverschrijding, ondanks dat zij stelde dat dit te maken had met gebrekkige postbezorging. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen klachten over de postbezorging heeft overgelegd die haar stelling konden ondersteunen. Daarnaast is het griffierecht niet tijdig betaald; appellante heeft dit pas op 11 juli 2022 gedaan, terwijl de termijn op 24 juni 2022 verstreken was. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het te laat indienen van het hoger beroep en het niet tijdig betalen van het griffierecht haar niet kan worden toegerekend.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 september 2024
22/953 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 februari 2022, ROE 19/2038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 27 oktober 2022 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep te laat is ingediend en het griffierecht niet op tijd is betaald.
Appellante heeft verzet ingediend.
Het verzet is voor de eerste keer op zitting behandeld op 11 mei 2023. Appellante en haar gemachtigde zijn (digitaal) verschenen. De behandeling van de zaak is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen om haar stellingen nader te onderbouwen.
Het verzet is weer op zitting behandeld op 11 juli 2024. Partijen zijn op zitting verschenen. Appellante met gemachtigde digitaal en het Uwv bij gemachtigde fysiek.
De gemachtigde van appellante heeft op de zitting aangegeven niet over de relevante stukken met betrekking tot de vrijstelling voor het betalen van het griffierecht en de niet tijdige levering van post aan het adres van appellante te beschikken en heeft één week de tijd gekregen om de relevante stukken alsnog in te dienen.
De gemachtigde van appellante heeft vervolgens stukken aan de Raad toegezonden en het Uwv heeft daarop kunnen reageren.

OVERWEGINGEN

Ten aanzien van de termijnoverschrijding
De aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg is op 7 februari 2022 per aangetekende post aan appellante toegezonden. De beroepstermijn is zes weken en liep tot en met 21 maart 2022. Het hoger beroepschrift van appellante heeft de Raad op 30 maart 2022, dus niet binnen de gestelde termijn, ontvangen. De Raad heeft bij brief van 9 mei 2022 naar de reden van de termijnoverschrijding gevraagd. Appellante heeft daarop geen reactie verzonden.
De gemachtigde van appellante geeft aan dat de reden dat het hoger beroep te laat is ingediend te maken heeft met de (niet tijdige) postbezorging. De gemachtigde van appellante heeft een drietal reviews overgelegd waaruit zou blijken dat de postbezorging in heel Nederland gebrekkig is. Appellante geeft aan klachten te hebben ingediend over de gebrekkige postbezorging.
De Raad overweegt dat met de stelling dat er sprake is van een aantal voorbeelden in Nederland van gebrekkige postbezorging, niet aannemelijk kan worden gemaakt dat dit ook het geval is bij appellante. Van een nadere onderbouwing is geen sprake, zo heeft appellante bijvoorbeeld geen klachten, die zij zou hebben ingediend over de gebrekkige postbezorging, aan de Raad overgelegd. Appellante stelt enerzijds dat zij de uitspraak pas op 26 maart ontving, en toen zo snel mogelijk hoger beroep heeft ingesteld, maar stelt in haar hoger beroepschrift dat zij eerder – op 19 maart – hoger beroep had ingesteld, maar dat deze brief retour is gekomen. Dit laatste is ook niet nader onderbouwd. Gelet hierop slaagt de stelling van appellante, dat het te laat indienen van het hoger beroep haar niet kan worden toegerekend, niet.
Ten aanzien van het griffierecht
De gemachtigde van appellante heeft ten aanzien van het te laat betaalde griffierecht een afschrift ingediend van een uitspraak van de rechtbank Limburg (zie ROE 22/1926, 22/1927 en 22/1928). In die uitspraak is door de rechtbank Limburg het verzoek om appellante vrijstelling te verlenen voor het betalen van het griffierecht toegewezen.
De Raad overweegt dat appellante bij brief van 26 april 2022 erop gewezen is € 136,- griffierecht verschuldigd te zijn. Vervolgens is bij brief van 27 mei 2022 appellante nogmaals erop gewezen het griffierecht binnen vier weken betaald moet zijn. De laatste dag waarop het griffierecht betaald had moeten zijn was 24 juni 2022. Appellante heeft het griffierecht op
11 juli 2022 wel betaald, maar niet binnen de gestelde termijn.
De Raad overweegt dat de vraag die voorligt is of appellante het griffierecht tijdig heeft betaald en niet de vraag of appellante in aanmerking komt voor vrijstelling van het betalen van het griffierecht. Namens appellante is een e-mail overgelegd van 3 juni 2022 waarin een maatschappelijk werker verklaart dat appellante het griffierecht niet kan betalen. Deze e-mail is verzonden naar het een e-mailadres van het Rechtspraak Servicecentrum en heeft de Raad nooit bereikt. Deze e-mail is verzonden na afloop van de termijn voor het betalen van het griffierecht of het verzoeken van vrijstelling. Vervolgens is het griffierecht op 11 juli alsnog betaald. Appellante heeft geen omstandigheden gesteld waarom het te laat betalen van het griffierecht haar niet kan worden tegengeworpen. Ook in dit verband heeft zij zich beroept op de gebrekkige postbezorging. De Raad constateert dat zij heeft gesteld dat zij de nota griffierecht op 28 mei heeft ontvangen, zodat zij ruimschoots de tijd had deze tijdig te betalen of tijdig om vrijstelling te verzoeken. Derhalve slagen deze gronden niet.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree als voorzitter, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt