ECLI:NL:CRVB:2024:1910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing AOW-pensioen aanvraag van tweede echtgenote in geval van polygamie
In deze zaak heeft appellante, de tweede echtgenote van een man die in Nederland verzekerd was voor de AOW, een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de afwijzing van de aanvraag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) bevestigd, omdat appellante nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt en dus niet zelfstandig verzekerd was voor de AOW. De huwelijkse tijdvakken worden toegekend aan de eerste echtgenote, en de tweede echtgenote heeft geen recht op deze tijdvakken, ook niet na het overlijden van de eerste echtgenote. Appellante heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een AOW-pensioen omdat de eerste echtgenote is overleden en zij tot de pensioenleeftijd een ANW-uitkering heeft ontvangen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante niet opwegen tegen het beleid van de Svb, dat stelt dat alleen de eerste echtgenote recht heeft op de AOW-tijdvakken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor het AOW-pensioen in stand blijft en appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.