Uitspraak
PROCESVERLOOP
.De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
.De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2020 een AOW-pensioen ontving op basis van de norm voor ongehuwden, had niet gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding vormde met zijn partner, die op zijn adres was komen wonen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) herzag het pensioen van de appellant naar de norm voor gehuwden, met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2022, en vorderde een te veel betaald bedrag terug. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de appellant en zijn partner vanaf 22 mei 2022 samenwoonden en beiden bijdroegen aan de kosten van het huishouden. De tweewoningenregel was niet van toepassing, omdat de partner op het adres van de appellant stond ingeschreven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.