ECLI:NL:CRVB:2024:1884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
22/1708 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich op 31 december 2018 ziekmeldde met psychische klachten. De mate van arbeidsongeschiktheid werd aanvankelijk vastgesteld op 57,18%, maar na bezwaar van appellant wijzigde het Uwv deze naar 66,49% zonder gevolgen voor de uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de FML van 17 juli 2024 de medische beperkingen van appellant correct weergeeft en als basis kan dienen voor de arbeidskundige beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 66,49% en dat de geduide functies medisch geschikt zijn. De Raad heeft ook een deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant aanvullend beperkt is ten aanzien van werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.812,50 bedragen, en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 185,- vergoedt.

Uitspraak

22/1708 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2022, 21/3081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 5 juli 2023. Namens appellant is verschenen mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Het onderzoek is heropend. De Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 8 juni 2024 rapport uitgebracht.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze op dit rapport in te dienen. Appellant heeft gereageerd op de zienswijze van het Uwv.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als allround medewerker bij Hema B.V. voor gemiddeld 34,94 uur per week. Op 31 december 2018 heeft appellant zich ziekgemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft hij op 30 december 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 57,18%. Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het Uwv appellant met ingang van 28 december 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,18%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 66,49%. Daarbij is vermeld dat dit geen gevolgen heeft voor de loongerelateerde WGA-uitkering; de hoogte en de duur van die uitkering blijven gelijk. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in de door appellant genoemde rapporten van de bedrijfsarts van 17 september 2020, van ICARA van 20 november 2020 en van NDG Health van 23 maart 2020, geen aanknopingspunten gezien om de conclusie, dat er op de datum in geding geen sprake (meer) was van geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv forse beperkingen aangenomen, waaronder een urenbeperking van 20 uur per week. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. Omdat er over de medische grondslag van het bestreden besluit geen twijfel is ontstaan, heeft de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals appellant had verzocht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de geduide functies wegens medische ongeschiktheid niet passend te achten.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt, dat hij op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid had, niet gehandhaafd. Wel heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische beperkingen en dat de geduide functies niet geschikt voor hem zijn. Hij heeft daarbij verwezen naar het medisch rapport van ICARA van 20 november 2019, met name de onderzoeksgegevens van verzekeringsarts Özkan van 20 september 2019 en psychiater Van Beem van 23 oktober 2019, alsmede de medische informatie van de bedrijfsarts van 4 maart 2020 en de door deze opgestelde FML van dezelfde datum. Appellant heeft toegelicht dat deze artsen tot meer en verdergaande beperkingen zijn gekomen dan de verzekeringsartsen van het Uwv. Volgens appellant blijkt uit de verslagen van de verzekeringsartsen van het Uwv, noch uit de brief van 11 oktober 2021 van (behandelend) psycholoog Hoek en psychiater Holwerda, beiden verbonden aan PuntP, dat de (ernst van de) depressie op 28 december 2020 (datum in geding) gewijzigd was ten opzichte van oktober 2019. Appellant heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Op grond van wat appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en de beschikbare medische gegevens, is bij de Raad twijfel ontstaan over de juistheid en volledigheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 11 januari 2021. Daarom heeft de Raad na de zitting van 5 juli 2023 het onderzoek heropend en Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd. In zijn rapport van 8 juni 2024 komt deze deskundige tot de conclusie dat bij appellant sprake is van een persistente depressieve c.q. dysthyme stoornis en dat daarvan ook sprake was op de datum in geding. De deskundige kan zich verenigen met de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 11 januari 2021, maar acht appellant aanvullend beperkt ten aanzien van werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico. De deskundige kan zich op psychiatrische gronden ook verenigen met de urenbeperking die de verzekeringsartsen ten aanzien van de datum in geding voor appellant hebben aangenomen.
3.4.
Partijen hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv kan zich blijkens haar rapport van 17 juli 2024 verenigen met het deskundigenrapport en heeft op dezelfde datum een nieuwe FML opgesteld waarbij een aanvullende beperking is opgenomen bij beoordelingspunt 1.8.6: appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Daarbij is als toelichting vermeld: preventief geen situaties die vanwege verhoogd persoonlijk risico een hoge aandachtscherpte vergen, zoals onder andere gevaarlijke machines, ladders en steigers. Op basis van deze nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geduide functies opnieuw beoordeeld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 1 augustus 2024 geconcludeerd dat één van de geduide functies, namelijk de reservefunctie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), niet meer geschikt is en vervalt, maar dat dit niet van invloed is op de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze blijft 66,49%.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 28 december 2020 heeft vastgesteld op 66,49%. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend.
4.3.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige psychiater. Koerselman van 8 juni 2024 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie verricht en appellant psychiatrisch onderzocht. Hij heeft de beschikbare medische gegevens uit het dossier bij zijn beoordeling betrokken. De deskundige heeft geconcludeerd dat er vanuit psychiatrisch gezichtspunt een grond was om voor appellant ook een beperking aan te nemen ten aanzien van werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico.
4.4.
Appellant heeft in zijn zienswijze vermeld dat de inhoud van het rapport van de deskundige duidelijk is en bij hem verder geen vragen oproept. Het Uwv heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en op 17 juli 2024 een nieuwe FML opgesteld waarbij aanvullend een beperking op persoonlijk risico is aangenomen. Appellant heeft in zijn reactie hierop geconstateerd dat de nieuwe FML in overeenstemming is met wat de onafhankelijke deskundige heeft opgemerkt met betrekking tot de belastbaarheid op de datum in geding. Dit betekent dat in de FML van 17 juli 2024 de medische beperkingen van appellant per 28 december 2020 juist en volledig zijn verwoord en dat deze FML als grondslag mag dienen voor de arbeidskundige beoordeling.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 juli 2024, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 1 augustus 2024 voldoende gemotiveerd dat drie van de vier geduide functies, te weten huishoudelijk medewerker (SBC-code 372060), medewerker beddenreiniging (SBC-code 111112) en samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130), medisch geschikt waren voor appellant op de datum in geding. De verdiensten in die functies, afgezet tegen het zogeheten maatmaninkomen van appellant, leveren onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid 66,49% op. Dit volgt logischerwijs uit het feit dat de vervallen functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) een reservefunctie was.
4.6.
Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de nadere motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.187,50 in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 7 maart 2022 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 2.625,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en tweemaal 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijzen van 12 juli 2024 en 21 augustus 2024, met een waarde per punt van € 875,-) aan kosten van verleende rechtsbijstand. In totaal gaat het om een bedrag van € 4.812,50 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 4.812,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.P.A. Elzer