ECLI:NL:CRVB:2024:1882
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van geduide functies in hoger beroep
Op 9 oktober 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 oktober 2021 en per 6 juni 2022. Appellant, die zich op 9 juli 2020 ziekmeldde, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de door het Uwv geduide functies te vervullen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de uitkering terecht had beëindigd, en appellant ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 werd de zaak behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. Ö. Şahin, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. van Riet. De Raad oordeelde dat de medische informatie die appellant in hoger beroep had overgelegd niet leidde tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de bestreden besluiten. De Raad bevestigde dat appellant, op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was om arbeid te verrichten en dat de geduide functies medisch geschikt waren.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien zijn beroep ongegrond was verklaard.