ECLI:NL:CRVB:2024:1881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft per 21 april 2021 minder dan 35% arbeidsongeschiktheid vastgesteld gekregen, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 11 juli 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.G. Wattilete, en het Uwv door mr. M.J.H.H. Fuchs.
De Raad heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende en inzichtelijk is gemotiveerd. De primaire arts en de arbeidsdeskundige hebben vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en hebben functies geselecteerd die hij zou kunnen vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 29,52%, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen aan appellant, omdat de medische informatie en de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende zijn om de afwijzing te onderbouwen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering van appellant per 21 april 2021 in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.