Uitspraak
12 maart 2024, 23/1406
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Scheltinga, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 12 maart 2024 in de zaak met nummer 23/1406 uitspraak gedaan. Het hoger beroep was gericht tegen deze uitspraak, maar het ingediende beroepschrift bevatte geen gronden. Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Deze bepaling is ook van toepassing op hoger beroep, zoals vermeld in artikel 6:24 van de Awb.
De gemachtigde van appellante kreeg op 14 mei 2024 de gelegenheid om het verzuim te herstellen binnen vier weken. Op 6 juni 2024 verzocht de gemachtigde om uitstel voor het indienen van de gronden, en op 11 juni 2024 verleende de Raad uitstel, met de waarschuwing dat overschrijding van de termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de zaak. Desondanks liet de gemachtigde deze termijn ongebruikt voorbijgaan, zonder dat er redenen werden aangevoerd die het verzuim zouden verontschuldigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift geen gronden bevatte en er geen gegronde redenen waren voor het verzuim. De uitspraak werd gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen.