ECLI:NL:CRVB:2024:1868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de ex-werkgever. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2022. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 3 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant op 24 april 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het Uwv.
De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv inderdaad in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, aangezien appellant redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
De proceskosten zijn begroot op € 2.625,-, bestaande uit € 1.750,- voor de kosten in beroep en € 875,- voor de kosten in hoger beroep. Daarnaast is bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 185,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier D. Kovac.