ECLI:NL:CRVB:2024:1853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
24/258 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering ontvangt. Appellant had zich ziekgemeld op 19 februari 2021 en stelde dat het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid onjuist had vastgesteld op 59,54%. Hij betoogde dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 juli 2024, waar appellant aanwezig was en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. Roele.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had opgesteld, waaruit bleek dat appellant in staat was om 6 uur per dag te werken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van het Uwv juist waren. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,54% in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor het betaalde griffierecht, aangezien zijn hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

24/258 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2023, 23/3964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 17 februari 2023 heeft vastgesteld op 59,54%. Volgens appellant heeft er geen zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden en heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 juli 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als [functie] voor gemiddeld 41,33 uur per week. Op 19 februari 2021 heeft hij zich vanuit een situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidwet ontving ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 december 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 60,27%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 januari 2023 aan appellant met ingang van 17 februari 2023 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
In de bezwaarfase heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft – na appellant op 3 april 2023 op het spreekuur te hebben onderzocht en na de ontvangst van opgevraagde informatie bij zijn behandelaren – een gewijzigde FML opgesteld van 20 april 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis hiervan een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 59,54%. Bij besluit van 17 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, als volgt overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. Zowel na de aanvraag als na het instellen van bezwaar hebben verzekeringsartsen het medisch dossier van appellant bestudeerd en hem medisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de neuroloog en de psychiater. Uit de medische rapporten is op te maken dat alle beschikbare informatie is meegewogen in de beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische conclusies. De stelling van appellant, dat hij niet langer dan één uur per dag kan werken, is niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week passend is. Daarbij is overwogen dat de psychische klachten en slaapproblemen weliswaar leiden tot een verminderd energetisch vermogen, maar gelet op het dagverhaal en de uitkomsten van het slaaponderzoek is er geen rechtvaardiging om minder dan 6 uur per dag actief te zijn. In dat kader is ook opgemerkt dat verkeerde coping, conditieverlies en gewenning aan veel slaap in stand houdende factoren zijn, maar dat de gestelde vermoeidheid niet medisch objectiveerbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de in beroep overgelegde medische stukken niet tot een ander oordeel leiden. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft zijn medische situatie onvoldoende zorgvuldig onderzocht. Hij heeft zich herhaald op het standpunt gesteld dat hij vanwege zijn slaapproblematiek niet in staat is 6 uur per dag te werken, maar hooguit één uur per dag. Kort voor de datum in geding heeft appellant gedurende twee weken getracht in werk te hervatten, maar dit is niet gelukt. Dit toont aan dat de gestelde urenbeperking niet toereikend is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische stukken overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 59,54% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ook de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie niet tot een ander oordeel leidt, omdat deze ziet op de medische situatie van appellant na de datum in geding. Appellant heeft verder geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat. Bovendien vindt het standpunt van appellant ook geen bevestiging in de in het dossier aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar bij de beoordeling betrokken informatie. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet te volgen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,54% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) M. Reith