ECLI:NL:CRVB:2024:1852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23/3476 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 11 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep voldoende zorgvuldig had onderzocht welke beperkingen appellant had.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de door appellant aangevoerde gronden in hoger beroep niet slagen. De FML van 2 januari 2023, waarin de beperkingen van appellant zijn vastgelegd, wordt als juist beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/3476 WIA
Datum uitspraak: 26 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2023, 22/2169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 11 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere gronden en stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 augustus 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als [functie] voor 33,37 uur per week en heeft na het einde van zijn dienstverband een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 13 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld vanwege een operatie aan de galblaas. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 17,9%. Het Uwv heeft met een besluit van 9 april 2021 geweigerd appellant met ingang van 11 maart 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant meer beperkingen heeft dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen en heeft een gewijzigde FML opgesteld van 9 februari 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat vier van de vijf eerder geduide functies niet langer geschikt zijn en heeft aanvullend vier nieuwe functies geselecteerd. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,32%.
1.3.
Na heropening van het onderzoek door de rechtbank hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep desgevraagd nader onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 januari 2023 aanleiding gezien om een urenbeperking van twee uur per week aan te nemen (maximaal 38 uur per week werken) en een gewijzigde FML van 2 januari 2023 vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hierbij uitgegaan van de verklaring van appellant tijdens de hoorzitting dat hij twee tot drie buikpijnaanvallen per week heeft en dat een aanval ongeveer één uur duurt, waarna appellant enkele uren sterk vermoeid is. Die tijdsduur blijkt ook uit de door appellant toegezonden medische informatie. Uitgaande van drie aanvallen per week zullen er ongeveer twee aanvallen in vijf werkdagen plaatsvinden. De kans dat deze aanvallen tijdens de werkuren plaatsvinden is dan één op drie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarom uitgegaan van één aanval per week tijdens werktijd van één uur met één uur hersteltijd na afloop. Een langere hersteltijd is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig, omdat er al andere beperkingen zijn aangenomen waardoor appellant geen fysiek zwaar werk kan verrichten. In fysiek lichte werkzaamheden moet appellant in staat zijn de werkzaamheden één uur na de aanval weer te hervatten. Dit leidt tot een urenbeperking van twee uur per week. Omdat de aanvallen onvoorspelbaar zijn, zijn in de FML al beperkingen opgenomen voor gevaarlijke persoonlijke omstandigheden en beroepsmatig vervoer. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat drie van de vijf eerder geduide functies nog steeds geschikt zijn en heeft aanvullend twee nieuwe functies geselecteerd. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,38%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep alsnog voldoende zorgvuldig heeft onderzocht en gemotiveerd welke beperkingen appellant heeft. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de beperkingen in beroep correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de laatste FML van 2 januari 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat er geen reden is om het aantal uren dat appellant kan werken nog verder te beperken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de in beroep geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft goed gemotiveerd waarom de functies passen bij de belastbaarheid van appellant. Dit betekent dat het Uwv appellant terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Appellant meent dat een verdergaande urenbeperking moet worden gegeven. De toelichting die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 januari 2023 heeft gegeven is volgens appellant onvoldoende. Appellant heeft hierbij nogmaals gewezen op de onvoorspelbaarheid van de aanvallen. Uit zijn eigen verhaal en uit de informatie die hij in hoger beroep heeft overgelegd blijkt dat hij tenminste drie aanvallen per week heeft, waarna hij drie uur hersteltijd nodig heeft. Er zijn volgens hem geen aanwijzingen dat hij die aanvallen ook in het weekend heeft. Omdat onvoldoende rekening gehouden is met zijn beperkingen, kan appellant de geduide functies niet vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of een verdergaande urenbeperking is aangewezen dan de urenbeperking zoals die is opgenomen in de FML van 2 januari 2023. Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd die hij ook in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden besproken en is gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML van 2 januari 2023 en aan de (berekening van de) omvang van de urenbeperking
.De duur van de aanvallen en de hersteltijd die appellant nodig heeft, komen in deze stukken niet aan de orde. Met de onvoorspelbaarheid van de aanvallen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al in voldoende mate rekening gehouden.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft, uitgaande van de juistheid van de FML, geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S. Pouw