ECLI:NL:CRVB:2024:1848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
24/783 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging ZW-uitkering en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante centraal. Appellante, die zich ziekmeldde na haar bevalling, betwist de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen door nadere informatie in te winnen bij de huisarts en psycholoog van appellante. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde, wordt niet bevestigd. De Raad benadrukt dat het essentieel is om een volledig beeld van de medische situatie van appellante te krijgen, vooral gezien haar psychische klachten. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel appellante als het Uwv vertegenwoordigd waren. De uitspraak is gedaan op 26 september 2024.

Uitspraak

24/783 ZW-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2024, 23/5917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 september 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd. Volgens appellante zijn haar (medische) beperkingen niet juist vastgesteld. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De Raad geeft het Uwv de opdracht dit gebrek te herstellen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.T. Leigh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 augustus 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Leigh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als bron-en contactonderzoekmedewerkster voor
38,38 uur per week. Op 4 april 2021 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten als gevolg van haar bevalling. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Bij besluit van 15 juli 2022 heeft het Uwv de ZWuitkering van appellante met ingang van 16 augustus 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 19 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen en deze vastgelegd in een gewijzigde FML van 11 juli 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 juli 2023 inzichtelijk heeft gemotiveerd op welke punten appellante beperkt is te achten en welke niet. Niet is gebleken dat hij een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. De stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had moeten opvragen bij de behandelaar van appellante over de psychische klachten heeft de rechtbank niet gevolgd. Deze klachten zijn aannemelijk geacht en hiervoor zijn beperkingen aangenomen en het behoort tot de expertise van de verzekeringsarts om te bepalen welke onderzoeksmethoden worden gekozen, hoe de onderzoeksresultaten worden beoordeeld en tot welke beperkingen die leidt. Bovendien had het op de weg van appellante gelegen om in beroep alsnog medische informatie te overleggen als zij vindt dat die informatie van belang is. De rechtbank heeft verder geen grond gezien voor het oordeel dat appellante met de in de FML opgenomen beperkingen niet in staat zou zijn hele dagen te werken. Appellante heeft haar standpunt dat zij niet acht uur per dag en 40 uur per week kan werken niet onderbouwd met medische informatie.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen. Zij heeft niet alleen fysieke beperkingen, maar ook beperkingen als gevolg van haar psychische klachten. De combinatie van de klachten moet volgens appellante leiden tot een urenbeperking. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat zij geen informatie hebben ingewonnen bij haar huisarts en haar behandelend psycholoog.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsartsen geen aanleiding hadden om informatie op te vragen, omdat zij over voldoende informatie beschikten om te kunnen beslissen. Het Uwv heeft erop gewezen dat bij de medische beoordeling is uitgegaan van een postnatale depressie en dat hiervoor beperkingen zijn aangenomen. Volgens het Uwv lag het op de weg van appellante om (nadere) informatie aan te leveren.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Het standpunt van appellante dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie hebben opgevraagd bij de huisarts en de psycholoog, slaagt. Appellante heeft op de medische vragenlijst naar aanleiding van haar ziekmelding vermeld dat zij voor een postnatale depressie de POH-GGZ bezoekt en dat zij vanaf januari/februari 2022 zal starten met een behandeling bij de psycholoog van Mentaal Beter, met vermelding van de adresgegevens. Tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts op 13 juli 2022 heeft appellante verklaard dat zij wekelijks onder behandeling is bij Mentaal Beter, dat zij niet weet wat de diagnose is maar dat de POHGGZ eerder heeft gesteld dat het gaat om een postnatale depressie. De verzekeringsarts heeft echter geen informatie opgevraagd bij de huisarts dan wel de psycholoog. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts of de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het kader van een volledige en zorgvuldige voorbereiding dan wel heroverweging, deze informatie had moeten opvragen. Dat voor de psychische klachten wel enige beperkingen zijn aangenomen op basis van het verhaal van appellante doet daar niet aan af. Informatie van de huisarts dan wel de psycholoog kan immers van belang zijn voor het bepalen van de aard, omvang en ernst van de beperkingen van appellante op de datum in geding, 16 augustus 2022. Omdat die informatie niet is opgevraagd, is dit onduidelijk gebleven. Dit heeft tot gevolg dat onvoldoende is gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen juist zijn vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en onvoldoende is gemotiveerd, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is dus sprake van een gebrek in het bestreden besluit.
6. Om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal nadere informatie moeten inwinnen bij de huisarts en de psycholoog over de psychische klachten van appellante op de datum in geding, 16 augustus 2022. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien wat deze informatie betekent voor de beperkingen van appellante op de datum in geding en de medische grondslag van het bestreden besluit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 19 juli 2023 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.