ECLI:NL:CRVB:2024:1844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
23/3097 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake griffierecht en herzieningsverzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellante die beroep had ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2021, waarbij het griffierecht te laat was betaald. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 16 februari 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna had de appellante verzet aangetekend, maar dit werd door de rechtbank op 3 november 2022 ongegrond verklaard. De appellante verzocht vervolgens om herziening van deze uitspraak, maar ook dit verzoek werd ongegrond verklaard omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd zoals vereist in artikel 8:119 van de Awb.

De Centrale Raad van Beroep heeft zich in deze uitspraak onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep. De Raad oordeelde dat, vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid, hij bevoegd is om kennis te nemen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek, ongeacht de uitkomst van dat verzoek. Echter, in dit geval was het herzieningsverzoek gerelateerd aan een uitspraak waartegen op grond van artikel 8:104, tweede en vierde lid, van de Awb geen hoger beroep mogelijk is. Dit leidde tot de conclusie dat de Raad zich onbevoegd moest verklaren, aangezien de wetgever beperkingen heeft gesteld aan de hoger beroepsmogelijkheden in dergelijke gevallen.

De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de griffier E.P.J.M. Claerhoudt en het lid van de enkelvoudige kamer M.L. Noort.

Uitspraak

23.3097 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023, 23/678 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Zitting heeft: M.L. Noort, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
Ter zitting van 29 augustus 2024 zijn partijen niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2021. In een uitspraak van 16 februari 2022 heeft de rechtbank dit beroep, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, [1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht te laat is betaald. In een uitspraak van 3 november 2022 heeft de rechtbank het verzet hiertegen ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens de rechtbank verzocht de uitspraak van 3 november 2022 te herzien.
De rechtbank heeft het verzoek om herziening ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
De Raad komt tot het oordeel dat hij onbevoegd is van dit hoger beroep kennis te nemen. Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid acht de Raad zich bevoegd kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht of de rechtbank inwilligend dan wel afwijzend op het desbetreffende herzieningsverzoek heeft beslist. Dit is anders als het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:104, tweede en vierde lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld omdat aldus immers de door de wetgever bepaalde beperking van de hoger beroepsmogelijkheden zou worden doorbroken.
Het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist heeft betrekking op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Daartegen kan op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld. Nu hoger beroep niet mogelijk is, zal de Raad zich onbevoegd verklaren.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) M.L. Noort

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.