ECLI:NL:CRVB:2024:1844
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake griffierecht en herzieningsverzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellante die beroep had ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2021, waarbij het griffierecht te laat was betaald. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 16 februari 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna had de appellante verzet aangetekend, maar dit werd door de rechtbank op 3 november 2022 ongegrond verklaard. De appellante verzocht vervolgens om herziening van deze uitspraak, maar ook dit verzoek werd ongegrond verklaard omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd zoals vereist in artikel 8:119 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep heeft zich in deze uitspraak onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep. De Raad oordeelde dat, vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid, hij bevoegd is om kennis te nemen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek, ongeacht de uitkomst van dat verzoek. Echter, in dit geval was het herzieningsverzoek gerelateerd aan een uitspraak waartegen op grond van artikel 8:104, tweede en vierde lid, van de Awb geen hoger beroep mogelijk is. Dit leidde tot de conclusie dat de Raad zich onbevoegd moest verklaren, aangezien de wetgever beperkingen heeft gesteld aan de hoger beroepsmogelijkheden in dergelijke gevallen.
De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de griffier E.P.J.M. Claerhoudt en het lid van de enkelvoudige kamer M.L. Noort.