ECLI:NL:CRVB:2024:1827
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de rol van medische expertise
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2022 op 52,41% was vastgesteld. Appellante betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 juli 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S.J.W.C. Lipman, en het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J.L.H. Coenen.
De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 52,41%. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de door appellante ingebrachte contra-expertise van verzekeringsarts L. Greveling-Fockens niet voldoende was om de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv te weerleggen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 6.713,12. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 188,- diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische onderbouwing bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in dit proces.