ECLI:NL:CRVB:2024:1826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
24/389 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 15 december 2023, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, was op 21 december 2023 aan partijen bekendgemaakt. Het beroepschrift van de appellant werd pas op 15 februari 2024 digitaal ontvangen, wat betekent dat het buiten de termijn was ingediend.

De Raad heeft overwogen dat er geen gronden aanwezig zijn om te oordelen dat de appellant niet in verzuim is geweest. De appellant had aangevoerd dat hij dacht tot 31 maart de tijd te hebben om het beroep in te dienen en dat hij het op 15 maart per post had verstuurd. Echter, de Raad concludeerde dat het poststuk dat op 15 maart was verzonden geen beroepschrift betrof, maar een kopie van de aangevallen uitspraak. Dit poststuk was pas op 22 maart 2024 ontvangen. De Raad oordeelde dat de duur van de postbezorging vanuit het buitenland geen verklaring kon zijn voor de termijnoverschrijding, aangezien het beroepschrift digitaal was ingediend.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk, zonder verder onderzoek te doen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C. Karman, in aanwezigheid van griffier A. Giesen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 september 2024
24/389 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 december 2023, 22/2807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Bulgarije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 21 december 2023 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 15 februari 2024 via de digitale weg ontvangen.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ook ontbreekt bij het beroepschrift de uitspraak waar appellant het niet mee eens is.
Bij brief van 21 februari 2024 heeft de Raad appellant verzocht binnen vier weken een kopie te zenden van de aangevallen uitspraak.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het gaat daarbij om de vraag of het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Daarvan is sprake als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, als deze is veroorzaakt door handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook als sprake is van een andere reden die tot die overschrijding heeft geleid. Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen moeten alle omstandigheden van het geval in hun samenhang worden bezien.
Bij brief van 15 april 2024 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop bij digitaal bericht van 23 april 2024 geantwoord dat hij volgens hem tot de 31e (van maart) de tijd had om het beroep in te dienen, en dat hij dit de 15e (van maart) per post heeft verstuurd, maar dat de post langer onderweg is aangezien het vanuit het buitenland is verstuurd.
Daarbij verwijst appellant naar een foto van de kassabon van het postkantoor waar de datum van 15 maart 2024 op staat, en waarop is af te lezen dat dit poststuk geadresseerd is aan de Raad.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In dat verband wordt overwogen dat het poststuk dat appellant op 15 maart 2024 heeft verstuurd, niet het beroepschrift betreft, maar een kopie van de aangevallen uitspraak. Deze kopie is namelijk op 22 maart 2024 per post binnengekomen bij de Raad. Het beroepschrift heeft appellant daarentegen (te laat) digitaal ingediend op 15 februari 2024. Nu appellant het beroepschrift digitaal heeft ingediend, vormt de duur van de postbezorging vanuit het buitenland geen verklaring voor de termijnoverschrijding.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.