Uitspraak
15 december 2023, 22/2807 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 15 december 2023, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, was op 21 december 2023 aan partijen bekendgemaakt. Het beroepschrift van de appellant werd pas op 15 februari 2024 digitaal ontvangen, wat betekent dat het buiten de termijn was ingediend.
De Raad heeft overwogen dat er geen gronden aanwezig zijn om te oordelen dat de appellant niet in verzuim is geweest. De appellant had aangevoerd dat hij dacht tot 31 maart de tijd te hebben om het beroep in te dienen en dat hij het op 15 maart per post had verstuurd. Echter, de Raad concludeerde dat het poststuk dat op 15 maart was verzonden geen beroepschrift betrof, maar een kopie van de aangevallen uitspraak. Dit poststuk was pas op 22 maart 2024 ontvangen. De Raad oordeelde dat de duur van de postbezorging vanuit het buitenland geen verklaring kon zijn voor de termijnoverschrijding, aangezien het beroepschrift digitaal was ingediend.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk, zonder verder onderzoek te doen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C. Karman, in aanwezigheid van griffier A. Giesen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.