ECLI:NL:CRVB:2024:1802
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de rechtsgevolgen van de besluiten
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 februari 2019 en 1 maart 2021 ten onrechte heeft vastgesteld op 54,76%. De Centrale Raad van Beroep heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.B. de Jong, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen heeft aangevoerd voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad heeft geoordeeld dat er geen reden is om een urenbeperking vast te stellen, ondanks de door appellant aangevoerde medische klachten. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en vastgesteld dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht vergoed.