ECLI:NL:CRVB:2024:1786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 1 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.G.M. van Gorkum, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. van Riet.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had zich op 4 november 2019 ziekgemeld met psychische klachten en na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar laatste functie. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een medische beoordeling die concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Den Haag heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat het Uwv de medische belastbaarheid van appellante op zorgvuldige wijze in kaart had gebracht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies passend waren en dat de berekening van het maatmaninkomen door het Uwv correct was. De weigering van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.