ECLI:NL:CRVB:2024:1785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23/3026 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 13 november 2017 ziekmeldde met psychische klachten, verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had gegeven voor de weigering van de uitkering. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hadden de beperkingen van appellante correct ingeschat en de geselecteerde functies als geschikt beoordeeld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om een deskundige oogarts in te schakelen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

23/3026 WIA
Datum uitspraak: 11 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 september 2023, 21/2435 WIA (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding en het inschakelen van een deskundige.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerker voor 24 uur per week. Zij heeft zich op 13 november 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Daarna was sprake van operaties aan haar ogen en haar linkerknie.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts appellante op een spreekuur gezien. Deze arts heeft in zijn rapport van 29 november 2019 vastgesteld dat appellante psychisch en lichamelijk beperkt is en heeft haar beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2019.
1.3.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk als administratief medewerker, heeft hij drie functies geselecteerd en op basis van die drie functies de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,62%.
1.4.
Bij besluit van 9 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang
van 11 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2021 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 april 2021. De verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien om voor de oogklachten van appellante beperkingen aan te nemen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen gewijzigd vastgesteld, heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste loonwaarde, de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 23,66%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
2.2.
Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het door in de tussenuitspraak van 30 maart 2023 geconstateerde gebrek op medisch vlak heeft hersteld. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 20 april 2023 de informatie van de oogarts drs. O.A.M. Tigchelaar-Besling van 26 juli 2020, 4 juli 2022 en het gezichtsveldonderzoek van 3 maart 2020 in haar beoordeling heeft betrokken, is sprake geweest van een zorgvuldig onderzoek.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de resultaten van het gezichtsveldonderzoek van 3 maart 2020 terecht als objectief uitgangspunt genomen voor het bepalen van de mate en locatie van het gezichtsvelduitval: aan het rechteroog rechtsboven en linksonder, aan het linkeroog rechtsonder en linksboven. Deze verzekeringsarts heeft een gewijzigde FML van 20 april 2023 vastgesteld waarin ‘zien’ is beperkt en daarbij toegelicht dat het gezichtsveld beperkt is in de randen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in haar standpunt dat er geen gezichtsveldbeperking in het centrale zien aan de orde is. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 november 2022 al aangegeven dat met beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren ook rekening is gehouden met verminderde concentratie en hoofdpijnklachten doordat voor de onderdelen vasthouden en verdelen aandacht de norm als maximaal is vermeld in de FML.
2.4.
Omdat de rechtbank geen reden heeft gezien om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is geen onafhankelijke oogarts als deskundige benoemd.
2.5.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv het gebrek op arbeidskundig vlak heeft hersteld. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 april 2023, gegeven de FML van 20 april 2023 en de toelichting van de arbeidsdeskundig analist, inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. Wat betreft het door appellante gestelde gevaar in de functie van textielproductenmaker, heeft de rechtbank de toelichting van de arbeidsdeskundige bij item 1.9 (persoonlijk risico) gevolgd dat appellante op dit item beperkt is voor beroepsmatig deelnemen aan het verkeer en niet voor prik- en snijrisico van naalden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de aard en de omvang van de gezichtsklachten onjuist zijn ingeschat en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Zij heeft last van lichtflitsen en gezichtsvelduitval, concentratieverlies, dubbel zien en hoofdpijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In de gewijzigde FML is in voldoende mate rekening gehouden met de oogklachten van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 november 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. In hoger beroep spitst het geding zich toe op de vraag of en in hoeverre de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de beperkingen voor zien door het Uwv juist zijn ingeschat.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 april 2023 overtuigend en inzichtelijk heeft verwoord dat appellante op de in geding zijnde datum van 11 november 2019 niet verdergaand beperkt is dan in de FML van 20 april 2023 is vermeld. Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 21 april 2023 de geselecteerde functies terecht als geschikt voor appellante heeft aangemerkt. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn conclusie dat wat betreft de in geding zijnde datum van 11 november 2019 uitgegaan dient te worden van de brief van oogarts Tigchelaar van 26 juli 2020, waaruit blijkt dat Tigchelaar appellante op 3 maart 2020 op spreekuur heeft gezien. De later op het spreekuur van 15 september 2020 door Tigchelaar vastgestelde enige toename van gezichtsvelduitval is door de verzekeringsartsen dan ook terecht buiten beschouwing gelaten.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies, ook met de aanscherping op item zien (2.1) met toelichting ‘brildragend met leesadditie, gezichtsveld is beperkt in de randen’, voor appellante geschikt zijn. Hij heeft daarbij informatie van de arbeidskundig analist in ogenschouw genomen en geconcludeerd dat de functies geschikt zijn omdat appellante niet voor centraal of scherp zien beperkt is en zij beschikt over een bril met leesadditie, waardoor zij van dichtbij goed kan zien. Deze motivering kan worden gevolgd.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat het verzoek om een deskundige oogarts in te schakelen wordt afgewezen nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten. Bij deze uitkomst dient het verzoek om toekenning van schadevergoeding te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M. Korver