ECLI:NL:CRVB:2024:1781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23/3351 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen op eerdere afwijzing Wajong-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 6 februari 2014, waarin de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante, geboren in 1992, heeft in 2013 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. In 2022 diende appellante opnieuw een aanvraag in, vergezeld van nieuwe medische informatie, maar het Uwv oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien. Het bestreden besluit van het Uwv werd door de rechtbank bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante met haar herhaalde aanvraag beoogde terug te komen op het eerdere besluit. De Raad oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank had eerder al geconcludeerd dat de door appellante ingebrachte stukken niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de weigering om terug te komen op het besluit van 6 februari 2014 in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3351 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2023, 23/609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 september 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 6 februari 2014, waarin het Uwv heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 augustus 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 21 november 2013 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante een autismespectrumstoornis (ASS), ADHD en een stofwisselingsziekte (PKU) heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Met een besluit van 6 februari 2014heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 21 maart 2022 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van een orthopedagoog en een psycholoog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de beoordeling uit 2014 te herzien. Met een besluit van 20 juli 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 23 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante met haar aanvraag heeft beoogd dat wordt teruggekomen van het besluit van 6 februari 2014. Het Uwv heeft daarom alleen beoordeeld of sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 december 2022 niet alle door appellante overgelegde stukken heeft opgesomd. De rechtbank heeft het Uwv echter kunnen volgen in de stelling dat alleen de medisch relevante stukken zijn genoemd. Twee van de niet genoemde stukken zijn in tijd gelegen voor het besluit van 6 februari 2014 en kunnen alleen daarom al niet worden aangemerkt als een nieuw feit en de overige drie stukken zeggen niets over de medische situatie van appellante. Deze stukken werpen geen ander licht op de zaak. Wat betreft de overige (medische) stukken hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd waarom deze stukken niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten of omstandigheden. Appellante heeft niet aangevoerd waarom deze inzichtelijke motivering niet gevolgd kan worden. Het enkele feit dat het appellante (nog) niet is gelukt werkzaamheden te verrichten, maakt niet dat geoordeeld moet worden dat de belastbaarheid zoals deze op haar zeventiende en achttiende jaar is vastgesteld voor onjuist moet worden gehouden. In de brief van 8 maart 2022 geeft de orthopedagoog zijn visie op het arbeidsvermogen van appellante, maar deze brief bevat verder geen nieuwe medische informatie die nog niet bekend was bij het Uwv. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. In wat door appellante is aangevoerd heeft de rechtbank tot slot geen aanleiding gezien te oordelen dat de weigering om terug te komen op het besluit van 6 februari 2014 evident onredelijk is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een nieuw feit, omdat in de praktijk is gebleken dat het haar aan arbeidsvermogen ontbreekt. Dit was eerder nog niet bekend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen van de afwijzing van de eerdere Wajong-aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante met de herhaalde aanvraag van 21 maart 2022 heeft beoogd dat voor het verleden wordt teruggekomen van het eerdere besluit van 6 februari 2014 wordt onderschreven. Het Uwv heeft op dit verzoek beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2, volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Geconcludeerd wordt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 6 februari 2014.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 6 februari 2014 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Reith