ECLI:NL:CRVB:2024:1778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23/1003 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrekkige motivering van het Uwv

In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. Betrokkene, die zich had ziekgemeld met lichamelijke klachten, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, stellende dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Betrokkene was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv de medische belastbaarheid van betrokkene juist had vastgesteld, maar dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. In hoger beroep heeft de Raad de medische beoordeling van het Uwv bevestigd, maar de geschiktheid van de functie medewerker tuinbouw als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het gebrek in de motivering van het bestreden besluit hersteld moet worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor betrokkene.

Uitspraak

23/1003 WIA, 23/1214 WIA
Datum uitspraak: 12 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2023, 22/3357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
In zaak 23/1214 WIA gaat het over de vraag of betrokkene zich terecht tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gekeerd dat het Uwv de medische beperkingen van betrokkene juist heeft vastgesteld. Volgens betrokkene heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat, naast de functies waarvan volgens de rechtbank de passendheid onvoldoende is gemotiveerd, ook de functie machinaal metaalbewerker voor haar niet passend is. Betrokkene heeft de Raad verzocht om bij het Uwv de aantekeningen van de arbeidskundig analist op te vragen omdat bij haar onduidelijkheid bestaat over bepaalde aspecten van de functiebeschrijvingen.
In zaak 23/1003 WIA gaat het over de vraag of het Uwv zich terecht tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gekeerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd heeft dat de functies huishoudelijk medewerker gebouwen en barbediende/buffetbediende geschikt zijn voor betrokkene. Volgens het Uwv wordt in deze functies de belastbaarheid van betrokkene voor lopen en staan niet overschreden en zijn de signaleringen afdoende toegelicht.

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld (23/1214 WIA). Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld (23/1003 WIA).
Beide partijen hebben een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 11 april 2024. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker voor 30,61 uur per week. Op 19 juni 2019 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft betrokkene vanaf 19 juni 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Nadat betrokkene een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een voor het Uwv werkzame arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De voor het Uwv werkzame arts heeft vastgesteld dat betrokkene bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor betrokkene functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 november 2021 geweigerd betrokkene met ingang van 16 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 8 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, kennisgenomen van de in bezwaar ingebrachte informatie van de behandelaars, de telefonische hoorzitting bijgewoond en eigen onderzoek verricht op het spreekuur van 8 april 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van aspecifieke (tendomyogene) klachten van het bewegingsapparaat (onder andere nek, schouders, rug, heupen), adipositas, lichte prolaps uteri, stressincontinentie en spanningsklachten/lichte stemmingsklachten en somatisering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft argumenten gezien om de voor betrokkene vastgestelde beperkingen aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aantal beperkingen toegevoegd (onder meer een urenbeperking van zes uur per dag/dertig uur per week), beperkingen aangescherpt (tillen en dragen), beperkingen verwijderd (geknield en gehurkt actief zijn) en beperkingen verruimd (buigen). De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 2 juni 2022.
1.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de eerder geselecteerde voorbeeldfuncties dienen te vervallen, waarna hij het CBBS-systeem geraadpleegd heeft en een vijftal voor betrokkene geschikte functies geselecteerd heeft. Het betreft de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBCcode 111334), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). Als zogeheten reservefuncties zijn de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en barbediende/buffetbediende (SBC-code 111080) geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens gebaseerd op basis van de drie functies met de hoogste lonen – machinaal metaalbewerker, huishoudelijk medewerker gebouwen en medewerker tuinbouw – en berekend op 28,59%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van betrokkene en de bepaling dat het Uwv het griffierecht dient te vergoeden, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen met inachtneming van wat is overwogen in de uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv voor betrokkene vastgestelde beperkingen die verband houden met oculaire migraine, fybromyalgie en bekken, bewegingsuitslagen, de urenbeperking en toilet/stressincontinentie. Het bestreden besluit berust volgens de rechtbank zodoende op een juiste medische grondslag. De rechtbank heeft om deze reden geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep echter onvoldoende gemotiveerd waarom de functies huishoudelijk medewerker gebouwen en barbediende/buffetbediende in medisch opzicht passend zijn voor betrokkene. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in de FML is opgenomen dat betrokkene maximaal een halve werkdag kan lopen en staan, beide ongeveer een half uur achtereen. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de feitelijke beschrijvingen van deze functies blijkt dat het werk uitsluitend lopend en staand wordt verricht en gepaard gaat met productiedruk, wat volgens de rechtbank betekent dat de belasting volgens de FML wordt overschreden. De omstandigheid dat het CBBS geen signaleringen heeft gegeven op deze belastingitems maakt dit niet anders. De feitelijke werkbeschrijving is volgens de rechtbank leidend nu zij – mede gelet op algemene ervaringsregels – geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de gegeven beschrijving. Deze feitelijke werkbeschrijvingen hebben de rechtbank ook de indruk gegeven dat de belasting voor het lopen en staan in deze functies zwaarder is dan in de maatmanfunctie van betrokkene. De geschiktheid van de functies huishoudelijk medewerker gebouwen en barbediende/buffetbediende is naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft ten aanzien van de functie van medewerker tuinbouw (door de rechtbank aangeduid als reservefunctie) overwogen dat deze functie niet kan worden aangemerkt als een reële functie voor betrokkene. Een deel van de werkzaamheden wordt uitgevoerd in tweetallen, waardoor de werkzaamheden meermaals per dag stilliggen als betrokkene zich gaat verschonen. Volgens de rechtbank is dit niet wenselijk. De rechtbank heeft verder overwogen dat deze functie niet voldoet aan de eis dat er een toilet in de buurt van de werkplek moet zijn, nu in de functie ook werkzaamheden moeten worden uitgevoerd op een locatie waar de afstand tot de toiletten meer dan vijf minuten bedraagt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze functie voor betrokkene geschikt is. Het bestreden besluit is daarom niet voorzien van een deugdelijke arbeidskundige toelichting, zodat het beroep van betrokkene gegrond is.
Zaak 23/1214 WIA
Het standpunt van betrokkene
3.1.
Betrokkene is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Betrokkene heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen die verband houden met haar incontinentieklachten en fibromyalgie niet goed heeft ingeschat en dat de urenbeperking nog verder moet worden aangescherpt. Betrokkene heeft toegelicht dat bij haar sprake is van een combinatie van stressincontinentie (inspanningsincontinentie) en urgeincontinentie (aandrangincontinentie). Het Uwv en de rechtbank zijn ten onrechte uitgegaan van de veronderstelling dat bij betrokkene alleen sprake is van stressincontinentie. Omdat er ook sprake is van urge-incontinentie is de afstand van het toilet tot de werkplek van belang. Daarnaast is er bij betrokkene sprake van fecale urge. Hiermee is nog geen rekening gehouden bij de medische beoordeling. Betrokkene heeft aangevoerd dat, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt stelt dat zwaar tillen in verband met stressincontinentie voorkomen moet worden, onvoldoende is toegelicht waarom zij dan wel incidenteel tien kilogram kan tillen. Een keer zwaar tillen kan al leiden tot incontinentie. Betrokkene acht zich ook beperkt voor knielen of gehurkt actief zijn omdat bij deze bewegingen ook sprake is van druk op de buik en als gevolg daarvan incontinentie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft betrokkene informatie ingezonden van haar gynaecoloog drs. O. Kaufmann van 11 augustus 2023. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat zij door nachtelijk urineverlies vermoeid is en deze vermoeidheid onvoldoende is betrokken bij de beoordeling en aanleiding moet geven tot een grotere urenbeperking. Zij ligt en zit veel op de bank gedurende de dag. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat buigen pijnlijk is en invloed heeft op haar persoonlijk functioneren. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met haar fibromyalgie en de pijn en beperkingen die zij hierdoor ervaart. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft betrokkene verwezen naar een samenvatting van het advies van 19 maart 2024 van de Gezondheidsraad over fibromyalgie. Betrokkene heeft toegelicht dat daarin is vermeld dat fibromyalgie zich kenmerkt door pijn verspreid over het lichaam in combinatie met andere lichamelijke, cognitieve en/of emotionele klachten. Fibromyalgie is volgens betrokkene dus meer dan het hebben van pijn. Tijdens het medisch onderzoek op 1 november 2021 is door de voor het Uwv werkzame arts vastgesteld dat buigen niet beperkt is, maar wel pijnlijk. De artsen van het Uwv hebben onvoldoende toegelicht waarom betrokkene in staat wordt geacht 900 keer op een werkdag te buigen, terwijl dit pijn geeft. Hierbij is onvoldoende onderzocht wat het effect van deze pijnklachten is op haar persoonlijk functioneren, waaronder het vasthouden en verdelen van de aandacht. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft betrokkene aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat er in de functie van machinaal metaalbewerker een toilet in de buurt is. Volgens betrokkene heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de functie medewerker tuinbouw niet passend is omdat er geen toilet in de buurt is. Betrokkene heeft aangevoerd dat het Resultaat functiebeoordeling onvoldoende concreet is in de beschrijving van de belasting die gevergd wordt bij de verschillende handelingen en activiteiten die in de geselecteerde functies verricht worden. Hierdoor is het voor betrokkene niet duidelijk wat de (totaal)belasting van deze functies is ten aanzien van haar rug. Betrokkene heeft de Raad verzocht om de aantekeningen van de arbeidskundig analist bij het Uwv op te vragen. Volgens betrokkene kan niet worden aangenomen dat in de functie van huishoudelijk medewerker sprake is van incidenteel tillen. In deze functie moet tijdens één werkuur tweemaal ongeveer tien kilogram achtereen getild worden, waarvan één keer een emmer die met water gevuld wordt en een vuilniszak. Nu in de inhoudsopgave van de functie vermeld is dat er sprake is van twee emmers, moet volgens betrokkene worden aangenomen dat de belasting voor tillen vijf keer per uur 10 kilogram bedraagt omdat de emmers ook geleegd zullen moeten worden. Betrokkene betwist dat sprake is van incidenteel tillen.
Zaak 23/1003 WIA
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv is het met de aangevallen uitspraak niet eens voor zover daarbij geoordeeld is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functies huishoudelijk medewerker gebouwen en barbediende/buffetbediende geschikt zijn voor betrokkene. Volgens het Uwv heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geoordeeld dat in de FML is opgenomen dat betrokkene maximaal een halve werkdag kan lopen en staan, beide ongeveer een half uur achtereen. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2023 heeft het Uwv toegelicht dat in de FML bij belastingitem 4.17 is vermeld dat betrokkene ongeveer vier uur per dag kan lopen en dat bij belastingitem 5.4 is vermeld dat betrokkene ongeveer vier uur per dag kan staan. Bij belastingitem 5.10 is vermeld dat lopen en staan bij elkaar opgeteld maximaal vijf uur per dag mogelijk is. Dit komt dus niet overeen met het oordeel van de rechtbank. Daarbij is volgens het Uwv ook van belang dat de urenbelasting zes uur per dag is. In de bovengenoemde functies is bovendien sprake van een arbeidspatroon van maximaal drie, vier en vijf uur per dag. Het Uwv verwijst voor de toelichting op de geschiktheid van de functies op dit punt naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juni 2022. Het Uwv heeft er verder op gewezen dat het CBBS geen signalering heeft gegeven op de belastingitems 4.16, 4.17, 5.3 en 5.4.

Het oordeel van de Raad

4. Vastgesteld wordt dat de door partijen ingediende hoger beroepsgronden enerzijds betrekking hebben op de vastgestelde belastbaarheid (betrokkene) en anderzijds op de geschiktheid van de geselecteerde functies (betrokkene en het Uwv). Gelet op de door betrokkene ingediende hoger beroepsgronden beoordeelt de Raad in zaak 23/1214 WIA of de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat het Uwv de medische belastbaarheid van betrokkene juist heeft vastgesteld. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv de medische belastbaarheid van betrokkene juist heeft vastgesteld. Aan de hand van de door partijen in beide zaken ingediende hoger beroepsgronden oordeelt de Raad dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het Uwv de geschiktheid van de functie huishoudelijk medewerker gebouwen en barbediende/buffetbediende voor wat betreft lopen en staan onvoldoende heeft toegelicht. Deze functies zijn in medisch opzicht geschikt voor betrokkene. De rechtbank wordt wel gevolgd in haar oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat de functie van medewerker tuinbouw passend is voor betrokkene. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling

Zaak 23/1214 WIA
Klachten van incontinentie
4.2.1.
Anders dan betrokkene heeft gesteld, is er geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvoldoende beeld heeft gehad van de omvang van de incontinentieklachten bij betrokkene. De gedingstukken en de in hoger beroep door betrokkene ingebrachte medische informatie van gynaecoloog Kaufmann bieden geen aanknopingspunten dat er op de datum in geding, 16 juni 2021, sprake was van een combinatie van stressincontinentie (aandrangincontinentie) en urge-incontinentie (inspanningsincontinentie) met fecale urge. In de brief van de behandelend gynaecoloog van 11 augustus 2023 is vermeld dat na onderzoek is gebleken dat bij betrokkene sprake is van stressincontinentie. De anamnese vermeldt dat bij hoesten, niezen en tillen sprake is van UI (urine-incontinentie). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze informatie op 9 januari 2024 gerapporteerd dat uit deze brief blijkt dat er (in zekere mate) sprake is van stressincontinentie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij de heroverweging in bezwaar is betrokken dat er sprake is van urineverlies bij hoesten, niezen en tillen. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de voor betrokkene in de FML van 2 juni 2022 vastgestelde beperkingen. In deze FML zijn beperkingen vastgesteld ten aanzien van activiteiten die gepaard gaan met verhoogde druk in de buikholte zoals tillen, dragen, duwen/trekken, frequent buigen, gebogen actief zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de afstand naar het toilet voor deze vorm van incontinentie minder van belang, omdat het optreden van urineverlies niet wordt bepaald door de tijdsduur tussen de aandrang en het bereiken van het toilet. Betrokkene heeft geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat zij voor tillen meer beperkt is en dat zij beperkt is voor knielen of gehurkt actief zijn. De algemene informatie van de bekkenfysiotherapeut van betrokkene is niet op het individuele geval van betrokkene toegespitst. Bij de Uwv-arts (primaire beoordeling) heeft betrokkene gemeld dat zij nog last heeft van urineverlies bij (onder meer) zwaar tillen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de begrenzing van tien kilogram tillen voorkomt dat betrokkene zwaar moet tillen. Bij tien kilogram tillen wordt ook geen incontinentie verwacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat er ten tijde in geding sprake was van een lichte verzakking van de baarmoeder. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Fibromyalgie
4.2.2.
Er bestaat geen aanleiding betrokkene te volgen in haar standpunt dat zij ten gevolge van fibromyalgie meer beperkt is voor onder meer buigen. Het beroep van betrokkene op het advies van de Gezondheidsraad over fibromyalgie kan betrokkene niet baten omdat dit advies algemeen van aard is en niet ingaat op de individuele situatie van betrokkene op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 oktober 2022 gemotiveerd toegelicht hoe de belastbaarheid van betrokkene voor buigen is vastgesteld.
Urenbeperking
4.2.3.
Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat er in verband met nachtelijk urineverlies reden is om een grotere urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de chronische pijn bij betrokkene, haar stemmingsklachten en vermoeid gelaat argumenten gezien voor een urenbeperking van zes uur per dag en dertig uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 oktober 2022 toegelicht dat betrokkene, gelet op haar aandoening, niet volledig gevolgd kan worden in de hoeveelheid rust die zij overdag neemt. In zijn rapport van 9 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegevoegd dat betrokkene overdag niet slaapt. Bij de primaire arts of de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betrokkene ook geen melding gemaakt van oververmoeidheid door nachtelijk urineverlies. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Deskundige
4.2.4.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Zaak 23/1003 WIA
Lopen en staan tijdens het werk
4.3.
In de FML van 2 juni 2022 is vastgesteld dat betrokkene licht beperkt is ten aanzien van lopen en ongeveer een half uur achtereen kan lopen (belastingitem 4.16.1). Ook is betrokkene licht beperkt voor lopen tijdens het werk; betrokkene kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer vier uur) lopen (belastingitem 4.17.1). Betrokkene is ook licht beperkt voor staan en kan ongeveer een half uur achtereen staan (belastingitem 5.3.1). Betrokkene is daarnaast licht beperkt voor staan tijdens het werk (belastingitem 5.4.1); zij kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag staan (ongeveer vier uur). Het Uwv heeft bij belastingitem 5.10.1 opgemerkt dat het staan en lopen in totaal niet meer dan vijf uur op een werkdag mag bedragen. Betrokkene heeft niet aangevoerd dat de voor haar vastgestelde belastbaarheid voor lopen en staan in de FML van 2 juni 2022 onjuist is vastgesteld. Het Uwv heeft in hoger beroep zodoende terecht aangevoerd dat de rechtbank de belastbaarheid van betrokkene ten aanzien van de belastingitems 4.17.1 en 5.4.1 onjuist heeft geïnterpreteerd. In de FML van 2 juni 2022 is niet vermeld dat betrokkene maximaal een halve werkdag kan lopen of staan. Wat dit voor de voor betrokkene geselecteerde functies inhoudt wordt hieronder besproken.

Arbeidskundige beoordeling

Vooraf
5.1.
Gelet op het voorgaande kan worden uitgegaan van de juistheid van de voor betrokkene in de FML van 2 juni 2022 vastgestelde beperkingen, waaronder die op de belastingitems 4.17.1 en 5.4.1, waarin de belastbaarheid – anders dan de rechtbank heeft verondersteld – niet is gemaximeerd op vier uur. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene gebaseerd op de functies machinaal metaalbewerker, huishoudelijk medewerker gebouwen en medewerker tuinbouw. Als reservefuncties zijn de functies van productiemedewerker industrie en barbediende/buffetbediende geselecteerd. Oordelend over de geschiktheid van de aan de bepaling van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies acht de Raad de geselecteerde functie van huishoudelijk medewerker gebouwen in medisch opzicht passend voor betrokkene. De totale belastbaarheid voor staan en zitten bedraagt in deze functie ook niet meer dan vijf uur.
5.2.
De Raad leidt uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 januari 2024 en uit wat de gemachtigde van het Uwv hierover ter zitting van de Raad op 11 april 2024 heeft verklaard af, dat het Uwv vasthoudt aan het standpunt dat de functie medewerker tuinbouw (verspener) (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010), voor betrokkene passend is. In het rapport van 11 januari 2024 is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de afstand tot het toilet tijdens het verrichten van werkzaamheden in de kas (5% van de werktijd) meer dan vijf minuten bedraagt, maar dat de werkzaamheden bestaan uit onkruid wieden waardoor er geen sprake is van drukverhogende momenten. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat de betreffende functie in medisch opzicht passend is voor betrokkene. In de FML van 2 juni 2022 is bij belastingitem 1.8.7 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren) vermeld dat er een toilet in de buurt van de werkplek moet zijn. In zijn rapport van 12 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de afstand tot het toilet weliswaar minder van belang is bij stressincontinentie omdat deze incontinentie door druk ontstaat, maar dat hij vasthoudt aan de voorwaarde dat er een toilet in de buurt van de werkplek is, omdat betrokkene in geval van urineverlies (bijvoorbeeld bij hoesten) op het toilet het incontinentiemateriaal moet kunnen vervangen. Met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 januari 2023 en 11 januari 2024 is onvoldoende duidelijk geworden dat indien betrokkene in de kassen werkt, zij ingeval van incontinentie een toilet in de buurt van haar werkplek heeft. Voor de Raad is daarom onvoldoende vast komen te staan dat de functie medewerker tuinbouw in medisch opzicht passend is voor betrokkene.
Zaak 23/1214 WIA
5.3.
Er bestaat geen aanleiding om in te gaan op het verzoek van betrokkene om aan het Uwv te verzoeken de aantekeningen van de arbeidskundig analist in te brengen die betrekking hebben op de voor betrokkene geselecteerde functies. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 15 mei 2019, heeft geoordeeld mag in beginsel uitgegaan worden van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. [1] Hiervan is geen sprake.
5.4.
Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) niet passend is omdat haar belastbaarheid voor tillen wordt overschreden. In de FML van 2 juni 2022 is vastgelegd dat betrokkene beperkt is voor tillen tijdens het werk en dat betrokkene ongeveer vijf kilogram kan tillen en incidenteel tien kilogram. In het Resultaat functiebeoordeling is vermeld dat tijdens één werkuur tweemaal ongeveer tien kilogram achtereen getild wordt (volle vuilniszak aan einde dienst, emmer water). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat dit binnen de mogelijkheden van betrokkene valt. Uit de functiebeschrijving blijkt dat gebruikgemaakt wordt van twee emmers die gevuld worden met water, maar niet dat deze emmers, zoals betrokkene stelt, ook geleegd moeten worden. De functiebeschrijving biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van betrokkene dat ieder uur vijf keer tien kilogram getild moet worden.
5.5.
Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat er bij de functie machinaal metaalbewerker sprake is van een toilet in de buurt van de werkplek. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 juni 2022 toegelicht dat in deze functie gewerkt wordt op een kleine productielocatie waarbij altijd een toilet in de buurt is. De niet nader onderbouwde betwisting van betrokkene dat hiervan geen sprake is, geeft de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de functie van machinaal metaalbewerker niet passend is.
6. Uit wat hiervoor in de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 is overwogen volgt dat de schatting die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gebaseerd is op de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111334) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geen stand kan houden, nu de Raad niet overtuigd is van de geschiktheid van de (derde) functie medewerker tuinbouw. Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 juni 2022 acht de Raad wel voldoende onderbouwd dat de reserve-functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en barbediende/buffetbediende (SBC-code 111080) geschikt zijn. Deze functies kunnen in beginsel wel ten grondslag worden gelegd aan de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene.

Conclusie en gevolgen

7. Het hoger beroep van betrokkene slaag niet. Betrokkene krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het door haar betaalde griffierecht niet terug.
8. Het hoger beroep van het Uwv slaagt deels, omdat het oordeel van de rechtbank over de geselecteerde functies niet geheel wordt gevolgd. De Raad is op andere gronden dan de rechtbank van oordeel dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op een gebrekkige motivering berust. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie medewerker tuinbouw voor betrokkene niet passend is, maar niet in haar oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat de functies huishoudelijk medewerker gebouwen en barbediende/buffetbediende voor betrokkene passend zijn.
9. De aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd, met verbetering van gronden. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar van betrokkene moeten beslissen, het gebrek in het bestreden besluit moeten herstellen en de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene opnieuw vast moeten stellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Bepaald wordt dat deze nieuwe beslissing op bezwaar wordt genomen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak. De Raad zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat tegen dat besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.CRvB 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.